Zonder waarden die het bestaan meer diepte geven dan ‘leuk’ of ‘spannend’ krijgt de cultuur de eenvormigheid van een ritme in staccato: vlak en zielloos. Vandaar de weerzin van Anton Zijderveld tegen de ‘staccatocultuur’.
Wie anders kan Anton Zijderveld beter typeren dan Anton Zijderveld zelf? In een essay in De Groene (nr. 11, 2001) noemde hij zichzelf een ‘postcalvinist’, niet van de gereformeerde maar van de hervormde variant: Zijderveld, emeritus hoogleraar cultuursociologie in Tilburg en Rotterdam, stamde uit een Nederlands hervormd onderwijzersgezin. ‘Wat is een postcalvinist?’ vroeg hij zich af. Hij gaf dit antwoord: ‘Dat is iemand die niet meer in erfzonde, predestinatie en de paulinische verlossingsleer gelooft, maar daar psychisch wel een fikse tik van heeft overgehouden. Zo gruwt de postcalvinist van het adjectief “leuk” en het daarmee verbonden hedonisme. Feestjes en partijen zijn niet aan hem besteed, want er moet tenslotte in dit leven gewerkt worden, hard gewerkt. De postcalvinist wordt onrustig als hij niets omhanden heeft. En hij gruwt van emotioneel gewroet in de ziel, van gezeur over authenticiteit. Vooral de platte variant daarvan, die zich aandient als “lekker in je vel zitten”, is hem een doorn in het oog.’
Ik kan van een boek of film niet meer onbeschroomd zeggen dat ik het ‘leuk’ of ‘spannend’ vind sinds ik met collega Hans Goslinga Zijderveld interviewde voor Trouw, nu bijna een kwart eeuw geleden. Nog altijd flitst hij dan even door mijn gedachten, met de priemende blik die deze boutade begeleidde: ‘Als je een boek hebt geschreven, zeggen ze tegenwoordig: “Ik vond het een leuk boek.” Vraag je: “Vond je het ook een goed boek?” dan kijken ze je glazig aan. Het moet allemaal leuk zijn, of spannend. Leuk! Spannend! Dat zijn woorden die passen in een cultuur van pret en vluchtige genoegens, SBS6 en Veronica. De vraag naar waarheid is volstrekt ouderwets. Er is geen rangorde van waarden meer.’
Zijderveld – een gepassioneerd pianist – muntte het woord ‘staccatocultuur’ voor dit fenomeen. Zonder waarden die het bestaan een diepere betekenis geven dan leuk of spannend, wilde hij ermee zeggen, krijgt de cultuur de eenvormigheid van een staccatoritme: vlak, eendimensionaal, zielloos. Alles gaat op elkaar lijken, ook cultuurvormende instituties als kranten, omroepen, scholen, politieke partijen, universiteiten en maatschappelijke organisaties.
Veel verschil maakt het niet meer of je Trouw of NRC leest, KRO-NCRV of BNNVARA kijkt, VVD of CDA stemt. Nog vóór het leeuwendeel van de praatprogramma’s op tv de vorm kreeg van een ‘talkshow’ schetste Zijderveld in 1999 hoe het er tegenwoordig aan die stamtafels in de studio aan toe gaat: ‘We babbelen maar raak, dat is typerend voor de moderniteit. Vroeger zou je zeggen: die vent is gek. Tegenwoordig is het heel normaal.’ Niet die eenvormigheid, maar juist de pluriformiteit, het verschil tussen de een en de ander maakt een cultuur écht spannend. De trend naar uniformiteit in de staccatocultuur stemde Zijderveld daarom ‘troosteloos’, zei hij. ‘We letten vooral op nut, efficiency en effectiviteit. Alles moet goed georganiseerd zijn, dan is het in orde. Inhoudelijke betekenis, samenhang, de waarde der dingen interesseert mensen steeds minder.’ Als voorbeeld wees hij op zijn eigen werkkring: ‘Kijk naar de universiteit, die is inmiddels niet slecht georganiseerd, maar de vraag die nauwelijks nog wordt gesteld is: waar staan we voor?’
Zijderveld behoorde met Jacques van Doorn, Kees Schuyt en Hans Adriaansens tot de generatie die de naoorlogse sociologie een publiek gezicht heeft gegeven. Hij was degene die in sociologische beschouwingen het begrip ‘maatschappelijk middenveld’ gangbaar maakte: het geheel van instituties die de maatschappij haar pluriforme karakter geven. In de moderne, ontkerkelijkte samenleving – Zijderveld zelf noemde zich na zijn geloofsafval begin jaren zestig agnost – was het middenveld volgens hem de belangrijkste bron van de moraal.
Hij wees op Rusland als het afschrikwekkende voorbeeld van een land waar de machthebbers het maatschappelijk middenveld als subversief zien en zo veel mogelijk onderdrukken. In Rusland staat nu niets tussen de staat, de belichaming van de macht, en de markt, oftewel de heerschappij van het geld. Vandaar Zijdervelds conclusie: ‘Macht en poen hollen de beschaving uit.’ Hij lichtte toe: ‘Het middenveld is geen restpost, zoals vooral liberalen vaak denken, maar het culturele milieu waarin mensen hun zeden en gewoonten ontwikkelen en het onderscheid tussen goed en kwaad leren. In Rusland ontbreekt dat. Het land is daardoor een paradijs voor de maffia.’
Autoritaire regimes als dat Vladimir Poetin of Viktor Orbán vinden een pluriforme maatschappij vooral lastig, want minder goed onder de duim te houden. Dat verklaart hun compromisloze onderdrukkingspolitiek tegen het middenveld, zoals Orbán die in Hongarije non-gouvernementele organisaties het bestaan onmogelijk maakt.
Zijderveld vond daarom dat het CDA, de partij waarvan hij tot 2009 lid was, voorzichtig moest zijn met de omarming van de ideologie van het communitarisme, het ‘gemeenschapsdenken’, dat het risico in zich bergt door te slaan in weerzin van pluriformiteit. ‘In Europa zit je met dat woord al gauw in het troebele water van autoritaire regimes’, zei hij. ‘De apartheid en de etnische zuiveringen in Bosnië waren óók vormen van gemeenschapsdenken. Gemeenschap staat in Europa al gauw voor de collectiviteit, voor Gemeinschaft. Dan is het, extreem gezegd, een crypto-fascistisch concept waarin niet het individu maar de gemeenschap het uitgangspunt is.’
Niet dat hij het CDA met de duistere krachten wilde vereenzelvigen, maar hij waarschuwde wel dat het anti-pluralistische trekje van dat gemeenschapsdenken aantrekkelijk kan zijn voor ultrarechtse reactionairen. In 2010 ging het CDA coalitiesamenwerking aan met dat ultrarechts, in de persoon van Orbán- en Poetin-vriend Geert Wilders, maar toen was Zijderveld al een jaar weg bij de partij. Na onafhankelijke denkers als Dorien Pessers en Gabriël van den Brink sloot hij daarmee aan bij het groeiende rijtje intellectuelen die zichzelf als een geestverwant van de ideologie van de christen-democratie beschouwden, maar afknapten op het CDA.
Verschenen in De Groene Amsterdammer nr. 30 (27 juli 2022).