De VVD heeft zich overgeleverd aan een partij die ondanks blaffende blufpraat nog nooit iets constructiefs tot stand heeft gebracht. Andere partijen zullen dus de rechtspopulisten moeten ‘verslaan’.

Het liberalisme is ‘het enige antwoord’ op het populisme en zal het uiteindelijk ‘verslaan’, zei Dilan Yeşilgöz op het najaarscongres van de VVD. Dat is nogal een hersenkraker van de leider van de partij die in het kabinet-Schoof gemene zaak maakt met de PVV, een politiek verbond waarvan Yeşilgöz in haar congresrede zelf zei: ‘Nu hebben we eindelijk een meerderheid om onze oplossingen door te voeren.’
Met haar aanmatigende uitspraak diskwalificeerde zij impliciet de sociaal-democratie en de christen-democratie als ideologische wapens tegen de rechts-populistische eenmanspartij van Geert Wilders, hoewel GroenLinks-PvdA en het CDA anders dan de VVD juist vasthielden aan hun principiële ‘nee’ tegen regeringssamenwerking met de PVV.
Alleen dat al maakt Yeşilgöz’ stelling dat het liberalisme ‘het enige antwoord’ is op het populisme nogal vergezocht. En dan nog: van haar partij moeten we het in dat geval niet hebben. Onder Yeşilgöz’ leiding is de VVD in debatstijl en inhoudelijke keuzes meer een na-aper dan een bestrijder van het populisme. Dat wringt nogal eens met politieke tradities en beginselen die je tot die van de liberale democratie kunt rekenen.
Zoals de traditie van redelijkheid in het parlementaire debat, die veronderstelt dat politici op de argumenten van hun opponenten met tegenargumenten reageren en niet met verdachtmakingen of dooddoeners. In het debat over immigratie en integratie doet Yeşilgöz dat uitentreuren, door tegenstanders die een andere benadering kiezen telkens weer van ‘wegkijken’ te betichten. Op de keper beschouwd zegt zij daarmee dat een discussie met haar over dit thema alleen zin heeft als de ander de ‘oplossingen’ van de VVD bij voorbaat onderschrijft. Zo niet, dan bezondigt hij zich aan ‘wegkijken’. De opponent niet serieus nemen door hem te bespotten en niet naar zijn argumenten te luisteren, dat is eerder de debatstijl van de rechts-populisten dan een wapen om het populisme ‘te verslaan’.
De VVD schuift ook in de populistische richting met haar neiging de staat te laten ingrijpen in het maatschappelijk leven. In een speech waarin Yeşilgöz haar ‘vrijheidsagenda’ presenteerde nam zij een voorbeeld aan Frits Bolkestein. Als VVD-leider vond hij dat de overheid met harde hand in het geweer mocht komen tegen een religie of cultuur die vrouwen of homo’s in een tweederangspositie dwingt: ‘De onderdrukking van een cultuur of religie is dan de bevrijding van het individu.’
Evenmin als Bolkestein staat Yeşilgöz stil bij de vraag of dat goede doel het middel van staatsrepressie heiligt, een dilemma dat liberalen al hoofdbrekens bezorgt sinds ze zich in de negentiende eeuw in partijen organiseerden. In de VVD liepen in Bolkesteins tijd de gemoederen hoog op nadat de Teldersstichting, het wetenschappelijk bureau van de partij, voor een ‘moraliserende overheid’ had gepleit. VVD-leden die wilden vasthouden aan een moreel strikt neutrale staat dreigden toen partijgenoten die nog één keer het woord ‘moraliseren’ in de mond namen met ‘pek en veren’ uit de zaal te verwijderen.
Het is twijfelachtig of gemeenschappen die het doelwit zijn van overheidsrepressie zich in het liberale gareel laten dwingen. Het averechtse effect kan juist zijn dat zij van de weeromstuit nog verder het veilig geachte isolement van de eigen cultuur en religie opzoeken. Een ander argument om terughoudend te zijn met overheidsinterventie in het maatschappelijk leven is dat de staat ook ooit in handen kan vallen van misogyne, xenofobische, homofobe politici. Machthebbers dus die het tegenovergestelde van Yeşilgöz’ vrijheidsagenda nastreven, zoals Wilders’ politieke vriend Viktor Orbán in Hongarije.
Verschenen in De Groene Amsterdammer nr. 51-52 (18 december 2024).