
Is de VVD nog een liberale partij? Nee, althans allengs minder, naarmate zij meer op de repressieve toer gaat tegen mensen die zij op grond van hun geloof (islam) of afkomst (Marokko) wantrouwt. Met dat verlangen naar meer overheidscontrole komt ze in de knoop met het eigen basisbeginsel: burgers in hun vrijheid van denken, spreken en handelen dekking bieden tegen een bemoeizuchtige staat.
In plaats van alert te zijn op inbreuken op die vrijheidsrechten, omarmt de VVD beleid dat de staat steeds verder laat doordringen in het privédomein, op zoek naar onaangepasten die de ‘Nederlandse waarden en normen’ niet onderschrijven.
Een partij die haar geloofwaardigheid ondergraaft door een loopje te nemen met de eigen beginselen, dat loopt nooit goed af. De twee andere volkspartijen, CDA en PvdA, kunnen daarover meepraten.
De christen-democraten sloten in 2010 een coalitie met een partij, de PVV, die de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van onderwijs wil afschaffen. De sociaal-democraten gingen in Rutte-II ver met de VVD mee in bezuinigingsbeleid ten koste van de bestaanszekerheid en de publieke diensten. Beide partijen moesten hun ontrouw aan de eigen idealen bekopen met een scherpe terugval in de kiezersgunst.
Illustratief voor het dakloos worden van het liberalisme in de VVD is de woordenwisseling die fractievoorzitter Dilan Yeşilgöz met PvdA-leider Frans Timmermans had in het Kamerdebat over de gewelddadigheden in Amsterdam in de nacht van 7 op 8 november.
Timmermans voerde aan dat in de moderne, pluralistische samenleving verschillen in waarden en normen tussen mensen onvermijdelijk zijn en op zichzelf geen grond voor uitsluiting kunnen vormen. ‘Wij respecteren in deze samenleving al vierhonderd jaar verschillen in waarden en normen’, zei hij. ‘Daarin moeten we elkaar heel laten. Dat vind ik ook ten aanzien van denkbeelden over samenlevingsvormen die leven in orthodox-christelijke kring of in islamitische kring.’ Hij vervolgde: ‘Denkbeelden zijn vrij in dit land zolang ze binnen de kaders van de democratische rechtsstaat vallen. Dat is de vrijheid die we hebben.’
Pas als iemand strafbaar handelt, bijvoorbeeld door straatgeweld te plegen, is optreden gerechtvaardigd, omdat anders de democratische rechtsorde gevaar loopt. Timmermans baseerde zich voor deze stellingname, zei hij, op de Franse Revolutie en de Verlichting, twee van de oerbronnen van de liberale rechtsstaat met zijn mensenrechtenverdragen: ‘Toen werd gezegd: we beoordelen een mens op basis van wat hij doet, niet op basis van wie hij is. De mens heeft individuele vrijheden die onlosmakelijk verbonden zijn met zijn rechten. En als een individu over de schreef gaat, dan moet hij worden aangepakt. Hopen dat mensen weggaan, of dat we ze anders wegsturen, dat is niet de oplossing voor dit land. Dat is niet Nederland zoals het altijd geweest is.’ De PvdA-leider zegt met dit betoog dat je mensen niet op hun groepsidentiteit maar als individu moet aanspreken: relevant is wat je doet en niet wie je bent. Dat is een uitgesproken liberaal standpunt, maar Yeşilgöz hoorde het niet, of wilde het niet horen, wellicht omdat zij ‘links’ van ‘wegkijken’ wilde kunnen betichten.
In haar reactie schmierde ze dat het niet lukte ‘een intelligent gesprek’ met Timmermans te voeren. Aan de vooravond van het debat had ze de harde aanpak die de VVD voorstaat – ‘Dus zeg ik tegen burgemeester Halsema, tegen heel Nederland, van links tot rechts: het stopt hier’ – al gecontrasteerd met dat ‘wegkijken’ van ‘links’. Op de VVD-website schreef ze: ‘Wegkijken van het echte probleem, zoals links graag doet, helpt ons land geen millimeter vooruit.’ Om badinerend te vervolgen: ‘Links behandelt iedere succesvol geïntegreerde Nederlander van Marokkaanse of Turkse afkomst als een exotisch diertje dat je met positieve discriminatie of zelfs een diversiteitsbokaal moet betuttelen.’
Dialectiek versus beeldvorming: het is een veel voorkomende tegenstelling in het politieke debat, waardoor feiten uit de parlementaire annalen soms ondergesneeuwd raken. Yeşilgöz negeerde dat een PvdA’er, Lodewijk Asscher, in 2017 als minister in een coalitie met de VVD de grondslag legde voor een aangescherpt integratiebeleid, waarin de overheid dwang en drang uitoefent. Asscher verplichtte migranten die een inburgeringscursus volgen tot het tekenen van een ‘participatieverklaring’ waarin zij beloven ‘kernwaarden’ als vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit te onderschrijven. Weigering of het niet halen van de inburgeringscursus binnen drie jaar wordt beboet, of in het uiterste geval bestraft met intrekking van de verblijfsvergunning.
Onder het bewind van Yeşilgöz is de VVD verder verwijderd geraakt van de humanistische traditie in het liberalisme, waarin verzet tegen staatsmacht over het individu de kernwaarde is. De achterliggende gedachte is dat je in je eentje weinig klaarspeelt als de staat zich met al zijn macht tegen je keert: vraag maar aan de gedupeerden van de jacht op toeslagenouders. Het is allesbehalve liberaal om mensen rechten af te nemen die hen tegen de staat beschermen en hen zo weerloos te maken tegenover de overheidsmacht.
En toch juicht de VVD over het akkoord dat het kabinet sloot over ‘het strengste toelatingsregime ooit’, hoewel dat zwaar inhakt op de vrijheidsrechten van asielzoekers. Met het sluiten van dat akkoord heeft de regeringscoalitie een politiek onderhandelbare aangelegenheid gemaakt van de rechtszekerheid van mensen die op de vlucht voor terreur of armoede in Nederland een veilig heenkomen dachten te hebben gevonden. Het kabinet kan nu onzekerheid over hun toekomstperspectief zaaien, door hun kansen op een permanent verblijf te minimaliseren. Met een streep door het recht op hereniging van ouders met hun meerderjarige kinderen breekt het doelbewust gezinnen op. De zelfverzonnen noodtoestand met de komst van asielzoekers is het gelegenheidsargument waarmee het kabinet die ingrepen legitimeert.
In de ogen van VVD’er Annelien Kappeyne van de Coppello (1936-1990) was gelegenheidswetgeving uit den boze, anders dreigde het ‘gesundes Volksempfinden’ voor de wetgever maatgevend te worden. In de besluitvorming over de grondwet van 1983 pleitte zij destijds voor gedegen waarborgen tegen overheidsinterventies in de vrijheid van mensen. ‘Ieder mens heeft een cirkel om zich heen nodig waarbinnen hij niet mag worden aangeraakt’, zo verwoordde zij haar liberale idee over de autonomie van het individu in zijn verhouding met de staat.
Burgers moesten omwille van dat ideaal verzekerd zijn van de klassieke grondrechten die hun vrijheid van denken, spreken en handelen beschermen tegen controlezucht en conformeringsdwang van de overheid, zoals de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van onderwijs, de godsdienstvrijheid, de vrijheid van vereniging, de vrijheid van vergadering en demonstratie. Met de introductie van het discriminatieverbod in artikel 1 deed de grondwetgever in 1983 recht aan het principe van gelijke monniken, gelijke kappen: het garandeert dat de overheid in de toedeling van die grondrechten geen onderscheid maakt tussen burgers op oneigenlijke gronden als ‘godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, handicap, seksuele gerichtheid’ of ‘op welke grond dan ook’.
Dat gelijkheidsbeginsel laat zich niet rijmen met de wens van de regeringscoalitie om geweldsmisdrijven met een antisemitisch motief te bestempelen als terrorisme, met het argument dat angst aanjagen in beide gevallen het doel is. Dat riekt naar een vorm van gelegenheidswetgeving op grond van het gesundes Volksempfinden: in strijd met artikel 1 van de grondwet zou de overheid onderscheid maken op basis van een religie. Islamofobie die zich manifesteert in afgehakte varkenshoofden op de stoep van de moskee of pogingen tot brandstichting heeft evenzeer angst aanjagen als doel, maar de eerste politicus die haat zaaien tegen de islam bestempelt als terrorisme moet nog opstaan.
Verschenen in De Groene Amsterdammer nr. 48 (26 november 2024).