Ondanks zijn hoge leeftijd was Johan Witteveen vastbesloten om begin februari naar India te reizen, voor een conferentie over universeel soefisme. Hij voelde een grote drang om te gaan, zeker nu met ‘America First’ en de Brexit een politiek van eigenbelang de wereld onder hoogspanning zet. Hij verlangde ernaar daarover in New Delhi met zijn geestverwanten van gedachten te wisselen: hun soefisme is juist een idee over een harmonisch bestaan. Dat is weliswaar een mystiek idee, maar daarom volgens Witteveen niet minder praktisch toepasbaar als bron van verzet, zowel spiritueel als intellectueel van aard, tegen extreme politiek die mensen tegen elkaar opzet.
Als soefileider in Nederland was hij de afgelopen maanden nauw betrokken bij de voorbereiding van de conferentie. Hij had er zijn handen vol aan. Maar te elfder ure moest hij van zijn reis afzien. Hoewel in goede gezondheid is hij op zijn 95ste lichamelijk breekbaar. ‘Ik moest mijn beperkingen maar erkennen. Ik ben er via Skype wel bij geweest en heb de conferentie zo ook kunnen toespreken. Meer dan veertig geestelijke leiders van allerlei verschillende religies, uit alle windstreken waren er bijeen.’
De soefi’s ontmoetten elkaar in New Delhi bij het mausoleum van de musicus en mysticus Hazrat Inayat Khan (1882-1927), de grondlegger van de soefibeweging. Witteveen: ‘Het was een soort pelgrimage naar deze heilige plaats, om ons te verdiepen in de lessen, aanwijzingen en waarden die we in deze tijd aan het soefisme kunnen ontlenen. Ik was erg geporteerd voor deze conferentie. Die Brexit bedreigt Europa, Donald Trump is gekozen tot president, verkeerde ideeën vergaren macht. De wereld is daarmee in rap tempo gevaarlijker geworden. We moeten daarom de geestelijke krachten ontwikkelen die de liefdevolle omgang met anderen, het licht, de schoonheid van de wereld voorop zetten en niets moeten hebben van het zwarte wereldbeeld dat achter Brexit en Trump schuilgaat. Een kernidee van het soefisme is dat je alles vanuit twee gezichtspunten moet bekijken, zowel dat van jezelf als dat van de ander. Een reuze simpel idee, maar van grote waarde in deze tijd.’
Het soefisme is de geestelijke bron waaruit Witteveen put sinds Kafia Blaauw, de toenmalig leidster van het Soeficentrum in Rotterdam, hem op zijn achttiende, in 1939, inwijdde. Het is géén religie, waarvoor het vaak wordt versleten, maar een levenshouding, een manier van leven, gebaseerd op de filosofie van Inayat Khan. Hij maakte het soefisme los uit zijn oorspronkelijke, islamitische context en beschermde het daarmee tegen dogmatisme. Elk monothëisme, een geloof in één god, neigt daartoe doordat Hij in de ogen van zijn gelovigen al gauw als een autoriteit verschijnt, wiens woord wet is. Volgens Inayat Khan heeft god vele namen en beleeft elk individu hem op zijn eigen manier, zodra de vraag naar de zin van het leven beantwoord moet worden. Je moet hem daarom als een raadgever in jezelf zoeken, niet als een autoriteit buiten jezelf.
‘Het geloof in één bepaalde religieuze variant, in het Westen meestal het christendom, is me te beperkt’, zegt Witteveen. ‘Khan heeft me geleerd dat er een eenheid tussen de grote wereldreligies bestaat. Hun essentie zit meer in hun onderlinge overeenkomsten dan in hun verschillen. Tot dat wezenlijke behoort dat we allemaal moeten zoeken naar de vrede in onszelf. Want, schrijft Inayat Khan in Gayan, die innerlijke vrede, de harmonie in jezelf moet je eerst vinden, vóór je in de wereld poogt vrede te stichten. Helaas hebben de godsdiensten dat onderliggende idee overdekt met allerlei dogma’s en geloofsstellingen, waardoor het minder zichtbaar is. Dat geeft spanningen en conflicten in een wereld waarin grenzen vervagen en godsdiensten meer met elkaar in aanraking komen.’
Het soefisme is allesbehalve wereldmijdend, want tot de levensfilosofie van de soefi behoort dat hij het aardse bestaan als positief beschouwt, als een kans om ervaringen op te doen, te leren van anderen. Zulke levenslessen zijn onmisbaar voor het verruimen van het bewustzijn.
‘Je ziet mensen die verlangen naar een dieper leven zich wel eens uit de buitenwereld terugtrekken, de woestijn in, de bergen in. Ze worden een yogi of een kluizenaar. Dat is niet het ideaal van de soefi: je moet er juist naar streven om dat innerlijke leven dat je zoekt te laten samengaan met het uiterlijke, want voor dat laatste ben je hier, op aarde. Je bent hier niet als een engel gekomen, maar als een mens, met een taak om te handelen, idealen te verwezenlijken. Inayat Khan zelf beklemtoonde de noodzaak daarin nuchter te zijn, hoewel hij wel zo eerlijk was te erkennen dat een mysticus als hij nogal gevoelig was voor geestelijke euforie of extase.’
Johan Witteveen, al op zijn 27ste hoogleraar aan de Nederlandse Economische Hogeschool in Rotterdam, de voorloper van de Erasmus Universiteit, zocht het publieke leven op. Al gauw werd hij actief in de VVD, om in 1958 lid van de Eerste Kamer te worden. ‘Mijn vader raadde me dat af. “Je hebt zo’n heerlijk leven als hoogleraar. Waarom zou je de politiek in gaan?’’ zei hij. Ik heb dat advies niet opgevolgd.’ In de kabinetten-Marijnen (1963-65) en -De Jong (1967-71) was hij minister van Financiën. In de tussenliggende jaren maakte hij deel uit van de VVD-fractie in de Tweede Kamer. Van 1973 tot 1978 was hij topman van het IMF (Internationaal Monetair Fonds) in Washington.
In al die functies is hij zich bewust geweest van de betrekkelijkheid van de besluiten die hij nam, in de wetenschap dat niemand onfeilbaar is. Dat noopt tot zelfrelativering. ‘Edzo Toxopeus, mijn collega op Binnenlandse Zaken in het kabinet-Marijnen, zei mij eens: “Ach, je moet op een dag een groot aantal beslissingen nemen en je mag al blij zijn als meer dan de helft goed is.” Je moet je oordeel met een zekere onthechtheid vellen, vrij en onafhankelijk, want dan is de kans het grootst dat je een goed besluit neemt. Daarvoor is zelfvertrouwen nodig, oftewel een innerlijk vertrouwen. Mijn soefimeditaties zijn mij daarbij behulpzaam.’
Hoewel beiden geen soefi’s herkent Witteveen in de Amerikaanse intellectuelen Aldous Huxley (1894-1963) en Walter Lippmann (1889-1974) geestverwanten, vanwege het onderscheid dat zij maken tussen de wereld van de geest en de wereld van de materie. Witteveen raadpleegt nog regelmatig The Perennial Philosophy (1944) van Huxley en Lippmanns The Public Philosophy (1955).
Lippmann was een journalist en commentator, tweevoudig winnaar van de Pulitzerprijs en een van de oprichters van het liberale magazine The New Republic. In de materiële wereld, ‘waarin we worstelen en sterven’, moet je je doelen niet te hoog opschroeven, schreef hij in The Public Philosophy, want die wereld zal altijd vol tegenspraak, verwarring en complicaties zijn. Streef op aarde daarom nooit naar het volmaakte: ‘Hoe harder mensen proberen de aarde tot een hemel om te vormen, des te meer maken ze haar tot een hel.’ Witteveen herkent dezelfde wijsheid in de vermaning van Inayat Khan om vooral het goede na te streven en niet al te krampachtig het slechte te bestrijden. ‘Een soefi’, schreef hij in Gayan, ‘sust de duivel in slaap, in plaats van hem wakker te maken door verzet tegen hem.’
Lippmanns afkeer van ‘totale revoluties’ kwam ook voort uit zijn ervaringen met het geweld van nihilistische regimes als het nazisme en het stalinisme, waarvan hij net als Witteveen getuige was geweest. Het is dus niet verwonderlijk dat Witteveen zijn inzet in de politiek bescheiden formuleert: ‘Je moet eenvoudig de dingen doen die te doen zijn. Voor de mensen is het ’t prettigst als de maatschappij wordt geregeerd door verstandige leiders die hun welzijn op het oog hebben en daarvoor redelijke wetten maken. Dan ontstaat er ruimte voor de vrije ontplooiing van menselijke energie. In die geest kun je het beste in een onvolmaakte wereld werkzaam zijn.’
‘Werkloosheid is een verschrikkelijk lot, niet alleen door het inkomensverlies maar ook door de schaamte’
Op de tegenwerping dat het toch wel wat ambitieuzer kan, antwoordt hij: ‘Veel meer moeten we niet willen nastreven. Het is al heel wat als het land zo kan worden geregeerd. En kijk om u heen: dat gebeurt niet zo vaak.’
Behalve zijn levensbeschouwelijke overtuiging waren Witteveens ervaringen met de economische crisis in de jaren dertig en het politieke extremisme dat die crisis opwekte bepalend voor de keuzes die hij in zijn leven maakte. ‘Ik was onder de indruk van de grote depressie. In Rotterdam, waar wij woonden, heb ik in de jaren dertig de gevolgen van de crisis gezien. De bedrukte sfeer in de stad. De werklozen in lange rijen, om te stempelen voor een uitkering. Het was armoe troef. Werkloosheid is een verschrikkelijk lot, niet alleen door het inkomensverlies maar ook door de schaamte. Die passiviteit van de regering in haar aanpak van de crisis was niet goed. Dat kon beter worden geregeld, leek mij.’
Dat heeft hem gemotiveerd tot de keuze voor de studie economische wetenschap. ‘Ik wilde bijdragen aan een beter functioneren van de economie. Aan hoog gegrepen idealen heb je dan niet zo veel. Je moet eerst bestuderen hoe iets werkt, waar het niet goed gaat en waar je het kunt verbeteren. John Maynard Keynes en Jan Tinbergen, mijn leermeester op de Hogeschool, hebben me daarin de weg gewezen, met hun idee: vrijheid zolang het goed gaat, maar de overheid moet ingrijpen als het nodig is. Dat was in de jaren dertig een opvatting die bij een grote meerderheid van de Nederlandse politici taboe was. Keynes en Tinbergen hebben hun vergissing aangetoond.’
Nobelprijswinnaar Jan Tinbergen (1903-1994), na de oorlog de eerste directeur van het CPB (Centraal Planbureau) was een socialist, net als de grootvader van Witteveen, SDAP’er Floor Wibaut (1859-1936), de Amsterdamse volkshuisvester en een van de iconen van het wethouderssocialisme. Witteveen maakte niettemin een andere politieke keuze: de VVD.
Hij vertelt: ‘Ik bewonderde mijn grootvader, Wibaut. Hij was ook wethouder van Financiën en kon ondanks zijn socialistische gezindheid op een verstandige manier met bankiers praten. Hij heeft geweldig werk verricht door die afschuwelijke krotjes te vervangen door goede woningen.’ Het behoorde volgens Wibaut tot de taak van de overheid om mensen fatsoenlijk te huisvesten. Dus gunde hij de bouwopdrachten aan architecten als Michel de Klerk, voorman van de Amsterdamse School, en aan woningcorporaties die ‘paleizen voor de arbeiders’ wilden bouwen. ‘Ik kwam graag bij hem thuis. Een van de beroemde verhalen in de familie was hoe hij in de Eerste Wereldoorlog, tijdens zijn wethouderschap, in de tram bedrijfsdirecteuren hoorde klagen over een onbekende rijke man die de stakingen financieel steunde. Die man was hijzelf.’
Ook aan Tinbergen bewaart hij aangename herinneringen: ‘Hij was een bijzonder mens. Echt een leermeester, zowel in zijn hoedanigheid van econoom als persoonlijk. Hij gaf prachtig college in de econometrie en schreef geweldige boeken over economische politiek. Hij had ook een grote mensenliefde. Hij was daarin echt een voorbeeld. In mijn eigen leven wil ik zo veel mogelijk goed doen, ook op het persoonlijke vlak. Onze verschillende politieke keuzes waren niet veel meer dan een nuanceverschil. Hij was een liberale socialist, ik een sociale liberaal. Vanwege de vrijheidsgedachte voelde ik me aangetrokken tot het liberalisme, maar dan wel zonder het laissez faire dat voor de oorlog zo’n economische ellende had aangericht. Het socialisme vond ik kunstmatig, onvrij.’
Na 1945 koos de regering voor economische groei, werkgelegenheid en een rechtvaardige inkomensverdeling als belangrijkste doelen van de economische politiek. De economie moest daarmee meer in dienst van de mensen komen te staan. Dat streven kwam voort uit de ervaringen met de vooroorlogse economische crisis waarin het politiek extremisme zo goed gedijde. Witteveen: ‘In de jaren dertig liet men die depressie maar gewoon gaan, ondanks alle sociale ellende die ze veroorzaakte. De conjunctuurpolitiek die de overheid na de oorlog voerde stond daar haaks op. Dat beleid heeft ons een grote welvaart gebracht, samen met de economische stimulans die van de Marshallhulp uitging.’
Witteveen vindt het des te spijtiger dat het kabinet-Rutte de economische lessen uit de crisis lijkt te zijn vergeten. Coalitiepartijen VVD en PVDA kraaien victorie over het perspectief dat het schatkisttekort in 2017 voor het eerst in jaren op nul uitkomt. Ze eisen dat op als een succes voor het begrotingsbeleid van het kabinet. Witteveen daarentegen ziet er een doorschietende zucht naar zuinigheid in. De overheid investeert minder dan mogelijk is, waardoor de werkloosheid hoger dan nodig uitvalt. ‘Het lijkt wel alsof alles wat wij na de oorlog op de economenschool leerden niet meer van waarde is’, zegt hij.
Door haar dominante positie in de economie heeft de overheid een bijzondere verantwoordelijkheid om de bestedingen en de groei van de economie op peil te houden. De schuld die de overheid daarvoor desnoods op zich moet nemen is van een andere aard dan een privé-schuld. Voor een individu is het verstandig om aan het eind van zijn leven zijn schuld te hebben afgelost. De staat heeft het eeuwige leven en kan altijd voortgaan met die cyclus van lenen en aflossen, mits de groei op peil blijft. Voor dat laatste is de overheid medeverantwoordelijk.
‘Je hoort politici vaak zeggen dat je een gulden maar één keer kunt uitgeven’, zegt Witteveen. ‘De fout is dat dit voor de overheid in een groeiende economie niet opgaat. Het nationaal inkomen groeit en daarom kan ook de schuld groeien, zonder dat dit problemen geeft. Het kabinet laat dus ruimte om te investeren onbenut. Dat is een kapitale fout.’
De onderbesteding is volgens Witteveen de grootste onevenwichtigheid in de Nederlandse economie, veeleer dan de staatsschuld. Dat probleem wordt zichtbaar in het gestaag groeiende overschot op de handelsbalans. Dat kengetal laat zien dat Nederlandse bedrijven voor hun afzet meer op het buitenland dan op Nederland zelf zijn aangewezen, als gevolg van een achterblijvende binnenlandse vraag. De keerzijde van deze medaille is dat bedrijven in andere landen relatief worden benadeeld, bij gebrek aan afzetmogelijkheden in Nederland.
Duitsland, de leidende economie in de EU, maakt volgens Witteveen dezelfde fout. Een economie als de Griekse zou met een economisch stimuleringsbeleid van de rijkere lidstaten harder dan nu kunnen groeien, waardoor er weer perspectief voor de Grieken zou ontstaan. De keuzes van Duitsland en Nederland in hun begrotingsbeleid veroorzaken dus onnodige spanningen in de Europese Unie, met als gevolg een groter risico van politiek extreme reacties.
‘Het is pure misleiding om één idee overheersend te maken en te zeggen dat het de volkswil is’
‘Keynes lijkt niet alleen vergeten, maar zo langzamerhand ook verguisd. Duitsland en Nederland leven beneden hun economische stand, ten koste van andere Europese landen. Zo’n hoog overschot op de lopende rekening is niet altijd het beste waarnaar ons land kan streven. Ik ben vanaf het begin in het geweer gekomen tegen de begrotingspolitiek van het kabinet. Er moest wel wat in de rijksuitgaven gesaneerd worden, zeker, maar wanneer economisch invloedrijke landen als Duitsland en Nederland op een overheidstekort van nul procent gaan mikken, dan maken ze de problemen voor de rest van de Europese Unie onnodig groot. Ze denken dat ze de groei bevorderen, maar dat is helemaal niet waar, hij wordt juist afgeremd.’
In zijn partij krijgt Witteveen met dit betoog nul op het rekest. ‘Ik heb dit mijn vrienden van de VVD nooit duidelijk kunnen maken. Ook Mark Rutte begrijpt het gewoon niet, of wil het niet begrijpen. Hij zegt wat VVD-kiezers graag horen. Dat de overheid te groot is, dat het tekort te hoog is. Dat spreekt die kiezers misschien wel aan, dat verhaal over een overheid die te veel uitgeeft, maar daarmee is het nog niet juist. Het is in alle opzichten normaal dat als de overheid investeringen doet zij daarvoor leent. Het moet toch ook liberalen aanspreken dat de economische groei dan groter zou zijn geweest.’
Johan Witteveen betreurt het dat de politiek zich van deze hoofdzaak laat afleiden door haar fixatie op een ongrijpbaar thema als de ‘identiteit’ van Nederland. Een goede of slechte economische politiek kan voor mensen het verschil uitmaken tussen een ontspannen bestaan of sappelen om rond te komen. Het politieke debat over dat onderwerp heeft daarmee een concrete betekenis in de dagelijkse werkelijkheid, in tegenstelling tot dat over de vraag wat ‘Nederlands’ is en wat niet. Witteveen rekent dat laatste tot de ‘illusoire identificaties’, vergelijkbaar met een kerk die zich louter identificeert met haar eigen vorm van geloof. En ook net zo benauwend.
‘Politici kunnen zich hier beter verre van houden’, zegt Witteveen. ‘Ik heb liever dat ze aangeven met welke maatregelen volgens hen het land goed kan worden geregeerd dan dat ze zich verliezen in dit soort onderwerpen. Wat is dat nou, Nederland zijn? Dat is niets, een illusie.’
Hij is bevreesd dat de politieke krachten die willen dat Nederland zich op zichzelf terugtrekt bij dit identiteitsdebat winnen. Grenzen dicht en uit de EU zijn standpunten die aan populariteit winnen. ‘Partijen creëren een soort ideaalbeeld van een toekomstig Nederland buiten de EU, dat op een fantasie is gebaseerd. We weten niet hoe dat Nederland zal zijn, behalve dan waarschijnlijk armoediger, minder stimulerend, minder dynamisch, minder vrij, minder inspirerend.’
Ook dit politieke standpunt is terug te voeren op diepere overtuigingen die in zijn levensfilosofie hun bron hebben. ‘In wezen, als je het uit het oogpunt van mystiek bekijkt, moet je je géén identiteit aanmeten, want doe je dat wel, dan beperk je je tot enkele eigenschappen die je er uitpikt om je mee te vereenzelvigen. Dat is een illusoire constructie, dus een valse identiteit.’
Op zich vindt Witteveen het begrijpelijk dat mensen bij zo’n ‘onwerkelijk ego’ houvast zoeken. Je vormt je in de loop der jaren een bepaalde voorstelling over jezelf, aan de hand van ervaringen, belevenissen, indrukken, wat je wel kan en wat niet. Van dat beeld zeg je op een gegeven moment dat je het bent. ‘Toch is dat een te beperkte, te systematische manier om naar jezelf te kijken, want dan blijf je aan de oppervlakte van je psyche. Je ware wezen is niet te benoemen met deze of gene eigenschap, maar schuilt in de diepere gevoelens van het hart, in de liefde, de vriendschap, de vergiffenis, de consideratie. Dat zijn de gevoelens waarmee we al die verschillen tussen mensen kunnen overwinnen en de eenheid van de schepping ervaren.’
Ook op de conferentie in New Delhi spraken de soefi’s over de onwenselijkheid om eenduidige betekenissen toe te kennen aan een natie of een geloof, vertelt Witteveen. ‘Een religie wordt een kwaad zodra zij het eigen ideaal als het enige juiste beschouwt. Dat leidt onvermijdelijk tot conflict met anderen. Ik hoef u daarvan de voorbeelden in de wereld van vandaag niet te vertellen. Een religie is géén systematische, allesomvattende wet van morele principes waaruit met zekerheid specifieke antwoorden op concrete vragen kunnen worden gedestilleerd. We hebben daar tijdens onze conferentie in India nog eens zwaar de nadruk op gelegd.’
De portee van dat beraad, zegt Witteveen, was dat je alle geloofsstellingen, rituelen en gebruiken van levensovertuigingen moet beoordelen op hun bijdrage aan liefdevolle verhoudingen en compassie in de wereld. ‘Daar gaat het om, dat is hét criterium, niet of een geloof waar is of niet, want waarheid is wel belangrijk maar gaat boven onze begrippen uit. Er gaat spoedig iets verkeerd als we dé waarheid proberen te pakken.’ Ook in de politiek ontspoort een absoluut waarheidsbegrip al gauw, beaamt hij, vroeger in het nazisme en stalinisme, tegenwoordig in het populisme. ‘Het is pure misleiding om één idee overheersend te maken en te zeggen dat het de volkswil is.’
Op de conferentie in New Delhi sprak Witteveen zijn geestverwanten via Skype toe over de noodzaak alles vanuit twee gezichtspunten te bekijken, je eigen en dat van een ander, om zo te ontkomen aan het systematische denken in tegenstellingen. ‘Dat eigen standpunt is van beperkte betekenis. Daar gaat het om in het geestelijke leven, dat je daar los van komt. De materiële wereld is opgebouwd uit tegenstellingen, tussen licht en donker, tussen goed en kwaad. Alles beweegt zich tussen die polen. Wil je je innerlijke leven verdiepen, dan moet je proberen boven dat verabsoluteerde onderscheid uit te stijgen en in te zien dat in alle goeds ook wel iets kwaads is te vinden en andersom, in alle kwaads iets goeds. Dat geeft een meer genuanceerde kijk op wat er gebeurt. Je zult andere mensen niet zo gauw veroordelen omdat ze anders denken. Dat werkt heel bevrijdend.’
Het soefisme is Witteveen behulpzaam in het doorstaan van de grote tegenslagen in zijn leven. Hij overleefde twee van zijn vier kinderen. In diens studietijd, in 1979, overleed zoon Paul op 21-jarige leeftijd, aan de complicaties van Hodgkin. Witteveens oudste zoon, Willem, hoogleraar recht in Tilburg en senator voor de PVDA, kwam op 17 juli 2014 met zijn vrouw Lidwien en zijn dochter Marit om bij de aanslag op vlucht MH17 boven Oekraïne. Over het verlies van Willem, zijn schoondochter en zijn kleinkind zegt Witteveen: ‘Ik heb gedacht: ik moet het accepteren en dat heb ik ook gedaan. Ik heb er een zekere vrede mee gekregen, ook omdat ik het gevoel heb dat ik Willem nu nader ben dan toen hij nog leefde. Het gevoel voor zijn wezen, voor wie hij was, is intensief in mij aanwezig. Daardoor heb ik misschien niet zo’n groot verdriet. Ik ben er ook van overtuigd dat hij nog leeft, in de geestelijke wereld. Alle drie zijn ze daar. Willem, Lidwien, Marit. Dat biedt troost. Ze zijn niet hier, maar wel daar, en ik geloof dat ik hen weer een keer zal ontmoeten.’
Er is nog lichtheid, zegt hij. Naarmate hij ouder wordt, gaat hij de schoonheid van het leven steeds meer zien, in de mensen, in de natuur, in de muziek. ‘Ik eindig eigenlijk iedere avond met een kwartier tot een half uur klassieke muziek. Dat vind ik heerlijk.’ Bach heeft zijn voorkeur, in het bijzonder Das wohltemperierte Klavier in de uitvoering van András Schiff. ‘Dan dans je door het leven.’
Verschenen in De Groene Amsterdammer nr. 10/11 (8 maart 2017)