Europa kan het hebben

Vluchtelingenstroom – Het gewilde continent

Afrika en het Midden-Oosten worden voller, Europa wordt leger. Emigratie van zuid naar noord zal daarom verder toenemen. Valt Europa ten prooi aan wanorde? Of is er een positief verhaal? ‘Ik hoop op een Europa dat weer groot denkt in plaats van benauwd.’

Pro vluchtelingen demonstratie Madrid
Madrid, 12 september 2015, duizenden demonstreren voor hulp aan de vluchtelingen. © Elena Shesternina / RIA Novosti / HH
 In de vluchtelingencrisis dringt de wereld van de wanorde zich op aan de wereld van de orde, in de woorden van de Amerikaanse journalist Thomas Friedman. Europa heeft een rechtsstatelijke en democratische orde gecreëerd waarin de idee van de waardigheid van mensen vorm kreeg in hun gelijkberechtiging en vrijheid. Abstract? Niet voor de vluchtelingen uit de wereld van de wanorde. Ze rijden, varen, zwemmen, lopen naar Europa om te ontkomen aan de anarchie en willekeur in de desintegrerende staten in Noord-Afrika en het Midden-Oosten, waar geen recht heerst.

Hoe te voorkomen dat Europa zelf aan de wanorde ten prooi valt? Dat is de spanning waaraan het continent blootstaat, nu de immigratie versnelt en niemand weet hoeveel mensen er nog zullen komen. De dagelijkse stroom nieuwsberichten vestigt al het beeld van een Europa dat onvoldoende is voorbereid op de komst van zoveel vluchtelingen en vervalt in ad-hocbeleid.

In de sovjettijd was het verlangen naar de vrijheid van reizen en bewegen de katalysator van de vrijheidsdrang van de Oost-Europeanen. De val van de Muur bezegelde de herwonnen vrijheid, waarna de landen in Oost-Europa konden toetreden tot de Europese Unie. Nu staat Europa onder zware druk om zelf een nieuwe muur op te trekken, waarachter mensen in de wereld van de wanorde opgesloten zullen zitten.

‘Het is spookuur in Europa’, zo typeert de Vlaamse politiek analist Jonathan Holslag de toestand. De overheersende reactie in de politiek en de publieke opinie is defensief, zoals vaker in turbulente tijden. De leidende gedachte achter het pleidooi om Europa zo veel mogelijk af te grendelen is dat het continent zich zo immuun kan maken voor de wanorde aan zijn periferie. Is dat een realistische gedachte of illusiepolitiek?

Het is onwaarschijnlijk dat de migratiedynamiek zich met een cordon rond het continent laat stoppen, tenzij Europa bereid is tot een ongekend zware militaire afgrendeling. Een sluiting van de Europese buitengrenzen zal bovendien de bron van de vluchtelingenstroom, de oorlog en de permanente dreiging van de dood, niet wegnemen. Zo’n cordon schuift de last van migratie af op de crisisgebieden zelf, waardoor deze verder in de misère zakken, met meer vluchtelingen als gevolg.

Daar komt de snelle bevolkingsgroei in Afrika bij. Afrika wordt steeds voller, Europa leger. Er leven nu op het zuidelijke continent iets minder dan 1,2 miljard mensen en in Europa 738 miljoen, van wie bijna 500 miljoen in de Europese Unie. Volgens de laatste ramingen van de Verenigde Naties zal het aantal Afrikanen tegen 2050 zijn verdubbeld tot 2,4 miljard. In Europa daarentegen zal de bevolking zijn gekrompen tot 707 miljoen, van wie 452 miljoen in de EU-lidstaten.

Gevoegd bij het immense probleem dat Afrika zal hebben om al zijn monden te voeden, is er weinig fantasie voor nodig om zich een beeld te vormen van de potentiële emigratiebeweging van zuid naar noord die hierdoor ontstaat. Behalve door de bevolkingsexplosie wordt de voedselvoorziening bedreigd door de klimaatcrisis, de afnemende biodiversiteit en het tekort aan water. Ook dat zijn bronnen van conflict en daarmee van migratiestromen.

Holslag zegt: ‘Er is een demografische explosie in Afrika, het Midden-Oosten en Zuid-Azië. De bevolking in een van de meest verarmde gebieden ter wereld, een regio met veel conflicten en slecht bestuur, groeit de komende 35 jaar met 1,2 miljard mensen. Daarom moeten we er rekening mee houden dat de miljoenen ontheemden rondom de Europese Unie van nu klein bier zijn ten opzichte van wat er op ons afkomt.’

Migranten Calais
Calais, 19 september 2015. Migranten met een bord dat ze hebben gekregen van sympathisanten. © PHILIPPE HUGUEN / AFP / ANP

Europa is geen eiland. Vasthouden aan de illusie van een Europese afgrendeling schept valse verwachtingen bij kiezers en blokkeert bovendien het denken van beleidsmakers over beleid dat wel rekening houdt met de onontkoombaarheid van vluchtelingenstromen. ‘Ze zijn als boekhouders van een bedrijf dat al over de kop is gegaan, de politici die deze illusiepolitiek voeren’, zegt Holslag.

‘We zullen een deel van de mensen uit die landen nodig hebben om de arbeidsmarkt in Europa niet in het honderd te laten lopen’

De cruciale stap die de Europese politiek moet zetten is te erkennen dat een volledige beheersing van de migratiebewegingen, laat staan een stop, onhaalbaar is. Volgens Peter van Lieshout, oud-lid van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), schiet de politiek in de vluchtelingencrisis te kort in haar rol van voorhoede die de weg wijst. Ze gaat al te veel mee in doemdenken door louter in problematische zin over migratie te spreken, meent hij. Er is behoefte aan perspectief, aan een positief verhaal, over wat Europa voor Afrika kan betekenen én wat Afrika voor Europa.

‘Het is voor de politiek kennelijk verleidelijk om te proberen het fort Europa overeind te houden’, zegt hij. ‘Ik hoop op een Europa dat weer groot denkt, in plaats van benauwd. Tot twee keer toe heeft de Europese Unie een huzarenstukje volbracht. Halverwege de jaren zeventig bevrijdden de Grieken, Spanjaarden en Portugezen zich van hun dictator, in het aantrekkelijke vooruitzicht deel te kunnen uitmaken van het democratische Europa. De tweede keer was toen de EU Oost-Europa in zich opnam, nadat die landen de communistische dictatuur van zich hadden afgeschud. Waarom niet een derde huzarenstukje gewaagd, nu met Noord-Afrika?’

Het lastige is, erkent Van Lieshout, dat Europa zich met zijn eigen cultuur ziet als een afgebakend gebied. ‘Maar dat hoeft toch niet te betekenen dat alle vormen van samenwerking bij zijn grenzen ophouden? De noodzaak dient zich aan om de idee Europa te differentiëren. Het is nu al zo dat de grens tussen eurolanden en niet-eurolanden niet samenvalt met die van de EU. Ook Schengen, het Europa zonder binnengrenzen, is een project van een deel van de unie, niet van het geheel. Een vergelijkbare stap kan Europa zetten door op een hoger schaalniveau initiatieven te nemen. Denk aan een ring rond Europa met landen die we een vergelijkbaar type steun geven als ooit aan Spanje, Italië, Polen, zonder dat we die landen ’’Europa’’ gaan noemen. Noord-Afrika kan daartoe behoren.’

Zo’n idee van een gedifferentieerd Europa, met projecten op bijpassende, verschillende schaalniveaus, geeft een soort losheid in het politieke denken en creëert zo ruimte, zegt Van Lieshout. Maar is dit niet een nieuwe vorm van illusiepolitiek? Een relatie gebaseerd op eenzijdigheid houdt geen stand. Welk belang heeft Europa erbij om Noord-Afrika bij zijn toekomst te betrekken?

Van Lieshout: ‘We zullen een deel van de mensen uit die landen echt nodig hebben om de arbeidsmarkt in Europa niet volledig in het honderd te laten lopen. Met de WRR hebben we eens een sommetje gemaakt over de krimp van de beroepsbevolking in Europa in de periode tot 2050. In theorie heb je de volledige bevolkingsaanwas van Noord-Afrika in die jaren nodig om de beroepsbevolking nominaal op peil te houden. Het alternatief is een optrekking van de pensioengerechtigde leeftijd in de hele EU naar 75 jaar, naast een verhoging van de arbeidsdeelname in ieder Europees land naar het relatief hoge Nederlandse niveau. Dat laat ook de kortzichtigheid van het hardvochtige Hongarije zien. Daar krimpt de beroepsbevolking nu al. Daarbij komt: het zou toch jammerlijk zijn als al die talenten onder de jeugd van Noord-Afrika helemaal voor Europa verloren gaan.’

Een politiek die is gebaseerd op de gedeelde belangen van Europa en Noord-Afrika getuigt van een groter realiteitsgehalte dan een terugtrekking van Europa in zichzelf, betoogt Van Lieshout. Tot dat gedeelde belang hoort ook dat Europa bijdraagt aan de stabilisering van de landen in Noord-Afrika. ‘De EU beschikt daarvoor over een vrij beproefd recept, mede dankzij het huzarenstukje met Oost-Europa. Infrastructuur aanleggen, eisen stellen aan de rechtsstatelijkheid en good government, handelsbeleid voeren. Migratie is in tijden van globalisering onvermijdelijk. Dan kun je beter van de nood een deugd maken en bezien wat Europa voor Afrika kan betekenen en wat Afrika voor Europa. Een succes zal het niet één-twee-drie zijn, gezien de grote problemen in Afrika, maar de richting van het wenselijke beleid lijkt me duidelijk.’

Jonathan Holslag is het met Van Lieshout eens: ‘Het is voor Europa onvermijdelijk met een nieuw groeimodel te proberen de landen aan de buitenkant nieuwe kansen te geven: Noord-Afrika, maar ook het Midden-Oosten, Oekraïne, Wit-Rusland. Anders zullen we verstrikt raken in een desastreuze spiraal waarin de behoudzuchtige reflex van onze samenleving, een aftakelende machtsbasis en politieke inertie elkaar versterken. Veel mensen verkeren nog in de fase van ontkenning en denken hun levensstandaard te kunnen handhaven zonder veranderingen in hun levensstijl. Dat is een uitnodiging tot kleingeestige politiek.’

Als lid van de WRR, waaraan hij van 2003 tot 2013 was verbonden, nam de psycholoog en filosoof Peter van Lieshout het initiatief tot studies waarin aspecten van een wereld met een hoog immigratiepeil aan de orde kwamen. Hij schreef over de toekomst van de verzorgingsstaat (De verzorgingsstaat herwogen), over ontwikkelingssamenwerking (Minder pretentie, meer ambitie) en over de Nederlandse economie in een wereld waarin landen nauwer met elkaar verweven raken en grondstoffen en arbeidskrachten schaarser worden (Naar een lerende economie). Welke economische, maatschappelijke en sociale aanpassingen zijn vereist om de immigratie in goede banen te leiden? Van Lieshout stelt dat de integratie zich vanouds voltrekt op de beleidsterreinen onderwijs, volkshuisvesting, arbeidsmarkt, sociale zekerheid.

Positief is hij gestemd over de weg die het onderwijs is ingeslagen. ‘Loop zo maar mee naar de kantine’, zegt hij op de gang van de Haagse Hogeschool, waar hij een tijdelijke adviesfunctie heeft. ‘Kijk om je heen en luister naar de talen die je daar hoort. In de afgelopen tien, vijftien jaar is het onderwijs op interessante wijze geïnternationaliseerd, voor een deel nolens volens. Het heeft zich voorbereid op een wereld die diverser is. Hier, in Den Haag, is nu meer dan een kwart van de studenten van buitenlandse komaf, in Maastricht zelfs meer dan de helft.’

Ook op het niveau van het funderend onderwijs ziet Van Lieshout bewegingen in die richting. ‘Na alle debatten over onderwijsachterstanden zijn de grote steden erin geslaagd de voorschoolse educatie voor kinderen met een taalachterstand goed op poten te zetten. Van een enkel ad-hocprojectje is dat uitgegroeid naar een systeem dat die kinderen meteen in zich opneemt. Meer dan negentig procent van de doelgroep wordt nu bereikt. Scholen zien er ook de lol van in. Het klassikale model kennen we nu tweehonderd jaar. Dat is een soort confectiemodel van onderwijs dat niet bij deze tijd past. In het begin van het vernieuwingsproces had je een paar scholen die dan wilde dingen deden, experimentjes, maar overal waar ik nu kom zie ik dat het onderwijs differentieert, zonder dat het dat als een revolutie presenteert. Bijvoorbeeld door leerlingen in de gelegenheid te stellen het ene vak op havo- en het andere op vwo-niveau te doen. Dit proces is gaande en het maakt het systeem opener, minder rigide.’

Het ideale Europa: de Scandinavische levensstandaard, Duitse hightech en de spontaniteit van het Middellandse-Zeegebied
Heel anders, ronduit negatief oordeelt hij over de volkshuisvesting: ‘Op dat terrein staat de innovatie eigenlijk stil. Niemand wil de toestand van de jaren zeventig, tachtig terug, toen de gastarbeiders in de oude wijken terechtkwamen en de witte middenklasse zich terugtrok in de suburbs. Maar beschikt de overheid nu over beleidsmiddelen om die ontwikkeling het hoofd te bieden? Nee, ze heeft zelfs minder mogelijkheden dan ooit om invloed uit te oefenen, nu een groot deel van de woningmarkt wordt overgelaten aan private partijen.’

Voor de arbeidsmarkt schetst Van Lieshout een aanpassingsproces waarop de politiek weinig greep heeft. Economische en technologische krachten zoals automatisering en innovatie zijn hierin invloedrijker. De dynamiek die zij opwekken maakt de arbeidsmarkt gaandeweg beter geschikt voor een immigratiesamenleving, zegt Van Lieshout, of de politiek dat nu wil of niet. ‘Nederland komt van ver. Nog altijd blijven mensen hier langer bij dezelfde baas dan in enig ander westers land. Ondertussen is het werk in veel bedrijven inmiddels zo internationaal georiënteerd, zo dynamisch dat ze dringend om ruimere bevoegdheden verlegen zitten om mensen hier tijdelijk te laten werken. Het organisatiemodel dat je in bedrijven ziet aankomen is dat van een kleine, harde kern werknemers waarin het geheugen van het bedrijf zit, met daar omheen een schil van mensen die twee, drie jaar voor de onderneming werken. We gaan het harde onderscheid tussen vast en flex loslaten.’

Van Lieshout zegt dat de politiek er wijs aan doet in dit proces mee te gaan en bijtijds nieuwe, passende vormen van bescherming van de werknemers te introduceren. Dat is volgens hem beter dan een geforceerd, vruchteloos verzet tegen betrekkelijk autonome krachten als de innovatie en de automatisering: ‘De innovatie gaat sneller dan ooit. Sinds de jaren zestig is de duur dat een bedrijf in een product marktleider is gehalveerd. De levensduur van bedrijven is ook korter. De snelle opkomst en neergang van Nokia is het cliché-voorbeeld. Dus je krijgt hoe dan ook een dynamischer arbeidsmarkt, met een kleiner verschil tussen insiders en outsiders.’

De politiek kan daarop anticiperen door de aanspraken die burgers hebben los te koppelen van de status van werknemer. ‘Onafhankelijk van hun positie op de arbeidsmarkt moeten mensen die werken of willen werken het recht krijgen op ondersteuning bij scholing of bij de overstap naar een andere werkgever. Zweden heeft het zo georganiseerd. Dat kent een zogeheten transitiefonds, beheerd door de sociale partners, waarin iedereen trekkingsrechten heeft voor de kosten van een opleiding of nascholing. Nu zal geen emigrant je deze systematiek kunnen uitleggen, als hij er al van weet, maar ergens in zijn beeldvorming van Zweden ontstaat het idee dat dit een prettig land is om naartoe te trekken.’

In de sociale zekerheid voorziet Van Lieshout een omslag van het collectieve stelsel, waarin mensen premie afdragen ongeacht het risico dat ze zelf lopen van werkloosheid, arbeidsongeschiktheid of ziekte, naar een verzekerings- of spaarsysteem dat op het individu is toegesneden. Vooral politiek links zal zo’n breuk met de klassieke verzorgingsstaat als een hoge prijs voor de immigratiesamenleving ervaren. Hier stuit het ideaal van de internationale solidariteit op de gevolgen die dat heeft voor de verzorgingsstaat in eigen land.

Volgens Jonathan Holslag lijdt Europa onder een ‘sociale vertrouwenscrisis’ over de houdbaarheid van de verzorgingsstaat, de voornaamste steunpilaar van de Europese stabiliteit in de naoorlogse decennia. Van Lieshout zegt: ‘In landen die al langer een hoog immigratieniveau kennen, zoals Singapore, zie je dat de sociale zekerheid heeft plaatsgemaakt voor verzekeringsarrangementen. In Singapore stort je geld in een fonds en afhankelijk van het bedrag dat je inlegt mag je het naar eigen keuze besteden aan huisvesting, pensioen, onderwijs, zorg. De staat stimuleert met lagere belastingen je deelname aan dat fonds. Op veel plekken in de wereld ontstaan dit soort individuele spaarregelingen.’

Hij beaamt dat de onderlinge solidariteit in stelsels die op het individu zijn toegespitst afwezig is. ‘Toen we een soort homogene natie waren was die solidariteit min of meer vanzelfsprekend, maar in een veelkleurige, geïnternationaliseerde samenleving niet. Uit dat oogpunt kun je er dus lelijke dingen over zeggen, maar aan de andere kant heb je minder problemen met mensen die van elders komen. Zij kunnen voor hun eigen sociale zekerheid sparen en niemand heeft dan het idee dat hun uitkering ten laste van hem gaat.’

Volgens Van Lieshout heeft het Nederlandse uitkeringsstelsel zich door de ingrepen in de verzorgingsstaat gaandeweg al in deze richting ontwikkeld: ‘Het oude idee dat we onze sociale zekerheid inrichten op het voorkomen van statusverlies, met uitkeringen nabij het oude inkomen, is verlaten. Die versobering is al een tijd gaande. Eind jaren tachtig ging zo’n 21 procent van de overheidsuitgaven naar de sociale zekerheid, nu ongeveer 11. Een halvering. Het stelsel wordt een soort minimum vangnet waar de mogelijkheden tot fraude zijn uitgesloopt, hoewel de perceptie van veel mensen nog anders is. Transformaties als deze kunnen op den duur de vrees wegnemen dat de immigranten hier komen om misbruik te maken van de voorzieningen.’

In De toekomst van de welvaartsstaat (1963) kwam de Zweedse econoom en Nobelprijswinnaar Gunnar Myrdal al spoedig na de wederopbouw tot de conclusie dat de verzorgingsstaat ‘een protectionistische en nationalistische staat’ is. Solidariteit binnen een samenleving vereist afgrenzing ervan, zeker als het voorzieningenniveau hoog is. De verzorgingsstaat kan dus alleen goed tot wasdom komen binnen de grenzen van de nationale staat. ‘Met de verzorgingsstaat oude stijl moet de solidariteit bij Lobith ophouden’, zegt Van Lieshout. ‘Socialisten geven een zware, morele lading aan de verzorgingsstaat, maar kunnen mij niet uitleggen waarom die ethiek ophoudt zodra je tien kilometer ten zuiden van Eindhoven komt.’

In het boek Grenzeloze solidariteit (2004) schreef de econoom Paul de Beer, oud-medewerker van de Wiardi Beckman Stichting, het wetenschappelijk bureau van de PVDA, over het dilemma dat vooral links zwaar op de maag ligt: ‘Men moet kiezen tussen ofwel een beperkte toelating van relatief kansarme migranten en de handhaving van een ruimhartige verzorgingsstaat, ofwel een liberaal migratiebeleid in combinatie met een karig niveau van sociale zekerheid voor de minst bevoorrechten.’ Hij zag deze correlatie bevestigd in een vergelijking tussen immigratielanden als de VS en Canada, waar de verzorgingsstaat laag ontwikkeld is, met de Europese landen, die een restrictief toelatingsbeleid combineren met relatief hogere uitkeringen.

‘Onder de autochtone bevolking is de sociale binding echt afgetakeld, zeker onder de minder gegoede segmenten’

De Beer is tegenwoordig bijzonder hoogleraar arbeidsverhoudingen op de Henri Polak-leerstoel aan de Universiteit van Amsterdam. Ook is hij verbonden aan het Wetenschappelijk Bureau voor de Vakbeweging, De Burcht, en het Amsterdams Instituut voor ArbeidsStudies. Hij bepleit een loskoppeling van het ingezetenschap van een land en het recht op solidariteit. Hij zegt: ‘Het is veel te zwart-wit, zo’n stelsel waarin je alle aanspraken hebt als je lid bent van de natiestaat en geen enkele als je niet daartoe behoort. Ik verzet me tegen zo’n dichotomie. Zo’n alles-of-niets-model past niet bij de realiteit van de immigratiesamenleving. Ik opteer voor tussenvormen, gradaties van burgerschap, met meer en minder rechten en plichten. Wie het land legaal betreedt verkrijgt dan niet onmiddellijk automatisch alle rechten die de al langer gevestigde burgers bezitten, maar bouwt die geleidelijk op.’

‘We hebben al stappen in die richting van getrapt burgerschap gezet’, zegt De Beer, ‘maar in de bijstand is het meer ad-hocbeleid dan een maatregel die is gebaseerd op een visie op immigratie en burgerschap. De solidariteit handhaven en tegelijkertijd meer ruimte bieden aan immigratie is dus mogelijk. De prijs is alleen dat men een onderscheid tussen eerste- en tweederangsburgers zal moeten accepteren.’

Het idee van het loskoppelen van rechten en ingezetenschap opent volgens De Beer meer innovatieve mogelijkheden: ‘Denk aan het eerder geopperde idee van een fictief Europees burgerschap, een virtuele 29ste lidstaat, voor mensen die regelmatig van land wisselen. Dan spreken we niet alleen over vluchtelingen, maar ook over Nederlanders die een paar jaar in Duitsland wonen, dan weer in eigen land, daarna een tijdje in Engeland. Dan kan het een interessante optie zijn om rechten als het pensioen onder te brengen bij deze virtuele lidstaat. Mensen hoeven zich dan niet telkens te melden bij een ander systeem, met andere voorwaarden, als ze van het ene naar het andere land gaan. Ik vind dat een interessante gedachte, die wellicht ook voor vreemdelingen de mogelijkheid kan bieden om rechten op te bouwen, zonder dat ze een beroep hoeven doen op de nationale verzorgingsstaat.’

De Beer constateert dat de sociaal-democratie als het er werkelijk op aankomt altijd heeft gekozen voor het nationale belang boven de internationale solidariteit. ‘Met haar keuze voor het nationale heeft de sociaal-democratie in de loop van de tijd successen geboekt. Ik vind het ideaal van internationale solidariteit mooi, maar irreëel. Daadwerkelijke realisering van dat ideaal zou zulke grote offers van mensen vergen dat de sociaal-democratie zichzelf ermee om zeep helpt. Dat betekent dat ze zich beter kan neerleggen bij de realiteit dat de grote verschillen tussen het welvarende Europa en het arme deel van de wereld maar voor een deel kunnen worden weggenomen. Dat betekent ook dat die migratiedruk dus zal blijven. Ook langs deze weg geredeneerd kom ik tot de conclusie dat links maar beter zo’n alternatief als gradueel burgerschap kan overwegen.’

Voor Jonathan Holslag staat vast dat een immigratiesamenleving alleen haalbaar is als de vereiste maatschappelijke en sociaal-economische aanpassingen ook perspectief bieden aan de mensen die zich nu door de immigratie in hun bestaanszekerheid bedreigd voelen. In zijn boek De kracht van het paradijs schrijft hij dat het ideale Europa voor de meeste Europeanen een combinatie inhoudt van de Scandinavische levensstandaard, Duitse hightech en de spontaniteit van het Middellandse-Zeegebied, dus van een genereuze verzorgingsstaat en een goede leefomgeving, een innovatieve economie, ontspanning en cultuur. Voor nieuwkomers zal dat ideaal niet anders zijn.

Dat biedt een basis voor het nadenken over de inrichting van de immigratiesamenleving, meent hij. Een ‘rijker publiek leven’, zo omschrijft hij het streven dat de immigranten op één lijn kan brengen met de mensen die zich over hun komst zorgen maken. ‘Bij een groot deel van de Europese bevolking bestaat onzekerheid, angst’, zegt hij. ‘Ik denk dat het begin van een oplossing erin bestaat dat we die realiteit erkennen. Dat is voor mij de essentie. Het is te gemakkelijk van links om met het vingertje naar die mensen te wijzen en ze ervan te betichten dat ze xenofoob zijn, behoudzuchtig of egoïstisch. Degenen die je verwijten moet maken zijn niet deze mensen, maar de politici die deze onzekerheid misbruiken om op te ruien, haat te zaaien.’

Hij beklemtoont dat die onzekerheid goed is te begrijpen. ‘Die is het gevolg van de onvermijdelijke erosie van onze welvaartsstaat onder de druk van de internationalisering. Daardoor kunnen de traditionele middenpartijen minder gemakkelijk de massa aan zich binden met een politiek van herverdeling. De tijd is voorbij dat ze met die politiek een zekere garantie konden bieden voor het op peil blijven van de welvaart en de werkgelegenheid. Als gevolg van de vluchtelingencrisis komt dat probleem alleen nog maar meer onder de aandacht, waardoor de opruiende krachten hun kans schoon zien. Zij profiteren van de sociale vertrouwenscrisis over de houdbaarheid van de verzorgingsstaat.’ >

Bij de inrichting van de immigratiesamenleving moeten volgens Holslag twee spanningsbronnen worden onderkend: ‘Eerst en vooral de begrijpelijke angst voor de andere god tot wie de grote meerderheid van de nieuwkomers bidt. Het gaat om een religieuze groep die ondanks al haar diversiteit in onze samenleving als een eenheid wordt gezien. Onder de autochtone bevolking is de sociale binding echt afgetakeld, zeker onder de minder gegoede segmenten. Ik denk dat het een natuurlijke reflex is als mensen dan schrikachtig reageren op nieuwkomers die deze coherentie nog wél vertonen.’

De tweede spanningsbron is de concurrentieslag om het werk die onder aan de samenleving dreigt. ‘Die slag zie je in het Verenigd Koninkrijk al in het extreme: de wedloop om de kleine jobs tussen de arme blanke Britten en de migranten in de Londense City’, zegt Holslag. ‘Ik denk dat dit ook een probleem voor Duitsland wordt. Angela Merkel heeft de vluchtelingen welkom geheten. Dat is galant en grootmoedig van haar. Maar hoewel het Duitsland voor de wind gaat, is de kans levensgroot dat de nieuwkomers in concurrentie zullen treden met de vele Duitsers die nu kleine baantjes combineren om het hoofd boven water te houden.’

Die concurrentiestrijd is onvermijdelijk, betoogt hij, óók als de demografische trend van een zwaar inzakkende beroepsbevolking doorzet. ‘De demografen zeggen dat we de komende decennia als gevolg van de vergrijzing vijftig miljoen nieuwe werknemers nodig hebben om de Europese economie op peil te houden. Maar dat is één kant van het verhaal. Een andere trend is de versnelde automatisering. Studies van prestigieuze universiteiten als het MIT en Oxford gaan ervan uit dat de komende decennia in een gemiddeld westers land drie op de tien banen verloren gaan door de automatisering, vooral in de commerciële dienstverlening. Daarmee zou je in theorie al een flink deel van de vergrijzing kunnen opvangen. Dan is de behoefte aan immigranten om de tekorten op te arbeidsmarkt aan te vullen veel minder.’

‘Willen we een veerkrachtige samenleving creëren, dan is het belangrijk dat mensen weer trots ontlenen aan hun werk’

De opdracht die de politiek zich moet stellen, concludeert Holslag, is een toekomstvisie formuleren die rekening houdt met zowel de realiteit van de blijvende immigratie als de spanningen die ze oproept. ‘We zullen moeten aanvaarden dat omstreeks het midden van de eeuw zo’n dertig tot veertig procent van de Europese bevolking gekleurd zal zijn. Hoe ziet die samenleving eruit, hoe kunnen we onze boterham verdienen, hoe kunnen we werken in waardigheid, hoe kunnen we weer leefbare steden bouwen? Dat zijn voor mij de essentiële vragen. Een essentieel element in het antwoord op die vragen is hoe we zinvol werk voor iedereen organiseren.’

In De kracht van het paradijs signaleert Holslag dat het werk voor veel mensen in de moderne maatschappij triviaal en onaantrekkelijk is geworden. Dat verschijnsel versterkt de gevoelens van onzekerheid en ontevredenheid. ‘De dood van het vakmanschap heeft een belangrijke motor van creativiteit in onze samenleving tot stilstand gebracht’, zegt hij. ‘Het waren geen creatieve banen die we ervoor terugkregen, het was tredmolenwerk in banken en kantoren. Geen wonder dat meer dan een derde van alle werknemers in Europa ontevreden is en dat dit aantal blijft stijgen. Willen we een veerkrachtige samenleving creëren, dan is het belangrijk dat mensen weer trots ontlenen aan en plezier krijgen in hun werk.’

Een rijker publiek leven vergt volgens hem dat de maatschappij nieuwe technologieën voor haar welbevinden kan aanwenden en de automatisering uit de greep van de commercie haalt. ‘Hoe kunnen we ervoor zorgen dat de baten van de technologische vooruitgang de hele bevolking ten goede komen en niet alleen een aantal grote investeerders die hun winst versassen naar een of ander belastingparadijs? De opdracht aan de politiek is ervoor te zorgen dat de samenleving als het ware aandeelhouder van die technologische vooruitgang wordt.’

Nieuwe technologische kennis wordt nu vooral ingezet voor het ontwikkelen van de zoveelste overbodige app, zegt Holslag, of een nieuwe generatie smartphones die niets wezenlijks toevoegt. ‘Er ontstaat zelfs een markt gericht op de tijd die je doorbrengt in de file. Filetainment, heet dat. Nieuwe elektronische speeltjes om dat uur onzinnige tijd in de file leuk door te brengen. De mens is toch meer dan een kritiekloze afnemer van wat de industrie verzint.’

Naast deze ‘vermaatschappelijking’ van de innovatie vereist Holslags ideaal van een rijker publiek leven dat het werk over meer mensen wordt verdeeld. Zo kan ook de druk die de automatisering op de arbeidsmarkt zet worden verlicht. ‘Je kunt kiezen. Of je gebruikt de productiviteitswinst die automatisering en robotisering opleveren om minder mensen in dienst te nemen, of je wendt die winst aan om mensen eindelijk korter te laten werken. De keuze lijkt me voor de hand te liggen, met het immigratiepeil waarop we ons moeten voorbereiden. Met kortere werkweken kan de arbeidsmarkt aan meer mensen plaats bieden. Korter werken verhoogt bovendien de kwaliteit van leven, dankzij de extra tijd die we krijgen voor cultuur, vakantie, voor de kinderen of zorgbehoevende ouders. Het brengt ontspanning in het bestaan. Helaas gebeurt nu het tegenovergestelde. We werken steeds harder. De vrije tijd op een doordeweekse dag raakt jaar na jaar verder ingeperkt.’

Essentieel in de toekomstvisie die Holslag van de politiek verlangt, is dat ze uitgaat van de wezenlijke waarden in het bestaan van mensen. Veiligheid, erkenning en zingeving behoren daartoe. ‘De mens is meer dan een creditcard op twee benen. Elk verschil tussen mensen, ook tussen immigranten en autochtonen, valt weg in de behoeften die ze hebben. We willen allemaal verzekerd zijn van veiligheid. We willen allemaal een zekere erkenning, van onze rechten als individu, van onze vrijheid, maar ook van onze unieke talenten en de behoefte ons te ontplooien. Ook zingeving is een gedeelde behoefte. Als je in onderzoeken de variabelen die het meest correleren met geluk erop naslaat, staat inkomen nog altijd op één, maar een gevoel van richting in je leven volgt direct daarna. In bevredigend werk komen deze waarden samen. Zingeving, erkenning, de veiligheid van een inkomen.’

Holslag is niet optimistisch over de kans op een spoedige keer ten goede in het debat over de immigratiesamenleving. Hij vreest dat de wanorde greep op Europa zal krijgen, waardoor recht en vrijheid in het gedrang komen. ‘We gaan een periode met veel miserie tegemoet, ben ik bang. Vroeg of laat komt die doorbraak wel, maar niet dan nadat we veel tijd en geld met de schijnoplossingen zijn kwijtgeraakt. De sociale spanningen zullen de nervositeit opdrijven, met als gevolg politiek heel akelige toestanden, grotere maatschappelijke polarisatie, antipolitiek, conflicten.’

Hij rekent deze dreigende sfeer ook de partijen aan die op maatschappelijke vooruitgang zijn gericht. ‘Welke kleur ze ook hebben, de partijen zijn te defensief, ook de sociaal-democraten, de liberalen en de groenen. Links laat zich telkens weer verleiden tot een karikatuur van het kapitalisme, met de grote bankiers met hun miljoenen, de ECB en Duitsland als de symbolen van het kwaad. De progressieve politiek biedt geen positief, realistisch, warm verhaal, ze zegt eigenlijk alleen maar waar ze tegen is. Ik vermoed dat ze zo de eigen ideeënarmoede en het gebrek aan verbeeldingskracht verhult.’

De Beer waarschuwt juist voor pessimisme. Volgens hem moet Europa meer zelfvertrouwen ontlenen aan de wetenschap dat het tot de wereld van de orde behoort. ‘De acceleratie die de migratie heeft ingezet wordt wel erg in het licht geplaatst van een falend Europa. Waarom zien we de migratiestromen niet als een bewijs van het succes van Europa? Het feit dat iedereen hier naartoe wil bewijst dat het voor veel mensen nog steeds een ideaal is. Dat zou Europa meer zelfvertrouwen moeten geven. Dat beeld van het beloofde land danken we aan onze welvaart, maar ook aan het aanlokkende vooruitzicht dat je hier vrij bent en beschermd door mensenrechten. Europa heeft de instituties om iets van je leven te maken.’


Verschenen in De Groene Amsterdammer nr. 39 (23 september 2015).