Frans Bromet (75) is documentairemaker, zijn dochter Laura (49) Tweede-Kamerlid voor GroenLinks. Ze hebben veel idealen en ergernissen gemeen, maar hun levenshouding verschilt nogal. Zij: ‘Ik ben een optimist, en dat ben jij niet.’ Hij: ‘Ik ben een realist.’
Op weg naar het huis van Frans Bromet in Ilpendam kom ik een rode Canta tegen. Normaliter zou hij me waarschijnlijk niet zijn opgevallen, maar nu wel: in precies zo’n brommerautootje rijdt Bromet met zijn dochter Laura rond in zijn documentaire Alles van waarde (2012). Hij mopperend, zij tegensputterend dat hij niet over alles zo moet somberen.
Het brommerige geluid van de Canta past goed bij Bromets stemming, maar het knusse autootje, waarschijnlijk het kleinste vierwielige voertuig op de weg, is ook een mooie metafoor voor het onderwerp van de film: de onstuitbaar lijkende trend naar schaalvergroting. ‘Alom heeft het misverstand postgevat dat almaar groeien beter is dan klein blijven, hoewel we iets wat altijd groeit ook wel “kanker” noemen’, zegt Bromet ergens in de documentaire.
Als gevolg van de schaalvergroting hebben de managers veel macht gekregen: zij bewaken de ‘efficiency en doelmatigheid’ van de organisatie. De wijkverpleegster in Alles van waarde, radertje in een systeem waarin de zorg die zij biedt is geregistreerd als ‘product 12’, kan haar werk alleen nog naar behoren doen als zij de directieven vanuit de managementlaag negeert. Voor zolang als het duurt, want zij verwacht dat haar manager haar daarop zal aanspreken – omdat haar ‘productie’ niet ‘efficiënt’ genoeg zou zijn. En de onderwijzer die Bromet spreekt, moet van de schoolleiding eerst ‘uren schrijven’ voor het toneelstuk dat hij met de kinderen maakt, waarna hij ze van de interimmanager weer dient te schrappen. Toneel, dat is een ‘hobby’, zegt de manager hem.
Van dit soort stompzinnigheid springt Bromet uit zijn vel. ‘Ik ben boos op al die graaiers en grijpers die zich in alle sectoren van de samenleving hebben genesteld’, zegt hij in de Canta tegen Laura. ‘Maar vooral ben ik boos op al die managers die een systeem hebben ontwikkeld dat ons, burgers, gek maakt.’ Hij vraagt haar of het contrast tussen zijn boosheid en haar nuchtere tegenwerpingen soms is te wijten aan een generatiekloof. Zij antwoordt in stijl; nuchter dus: ‘Nee, het is meer een kwestie van een levenshouding, of je let op de negatieve of op de positieve dingen. Ik ben niet zo’n zwartgallig type, ik ben een optimist, en dat ben jij niet.’ Hij reageert: ‘Ik ben een realist, volgens mij.’ Zij: ‘Het is maar net waar je op let in het leven.’
Thuis bij Frans, in een dijkwoning in Ilpendam, verloopt het gesprek al in de eerste minuten volgens het vertrouwde patroon. Ik vraag hem wat hij aan zijn kinderen – naast Laura zijn dat Silvia en Ruben – heeft willen doorgeven. Hij antwoordt: ‘Daar heb ik me nooit zo expliciet mee beziggehouden. Als het nodig was om ergens een punt van te maken, deed ik dat wel. Ik wilde bijvoorbeeld niet dat ze op school werden getest, dat verbood ik dan.’ Laura: ‘En daardoor moesten Silvia en ik een speciaal toelatingsexamen doen voor de middelbare school. Omdat we die testen niet hadden gedaan.’ Vond ze dat vervelend? ‘Ach, ik vond het wel goed. Ik nam het zoals het was.’
Frans: ‘Het is toch zo ongelooflijk, al die testen de hele tijd, waardoor niemand zich meer echt verdiept in die kinderen. Ik vind het een schande dat de toekomst van kinderen daarvan afhangt. Al die cijfertjes, die multiple-choicedingetjes, duwen die kinderen een bepaalde kant op, terwijl hun talenten misschien heel ergens anders liggen. Veel begaafdheden ontwikkelen zich pas later en vallen aanvankelijk nog niet zo op. En dan werk je op een gegeven moment op een kantoor, waarom? Omdat die testen je in die richting hebben gestuurd en je talenten niet voor de dag zijn gekomen. Maar ik geef toe: voor Laura en Silvia was het wel lullig dat zij dat toelatingsexamen moesten doen en hun klasgenootjes niet.’
Laura: ‘Moest ik drie dagen naar die middelbare school, het Sint Ignatiuscollege in Purmerend, om doorgelicht te worden. Stiekem vond ik dat wel leuk: ik zat nog in de zesde klas en mocht al drie dagen naar mijn nieuwe school!’
Laura: ‘Dat hij er als vader nooit was, is volgens hem zelf een mythe.’ Frans: ‘Ik heb drie huizen verbouwd. Hoe kan dat als ik er nooit was?
‘Laat je niet in een mal persen. Ontplooi je’, licht Frans zijn motieven toe voor het weigeren van de testen. ‘Probeer zoveel mogelijk je vrijheid te benutten, voor zover die bestaat. Ik denk dat ik er wel dat soort gedachten bij had, ja.’ Zij: ‘Je zei: ik houd niet van psychologische testen. Maar dat slaat eigenlijk nergens op, want je moet toch binnen zo’n schoolsysteem studeren. En ik paste goed in dat systeem, en heb het fijn gevonden om gewoon van A naar B te werken. Mijn vader zei: maar je hoeft toch niet te gaan studeren, ga gewoon doen wat je leuk vindt. Maar dat is zo’n grote keuze, dan weet je niet waar je moet beginnen.’ Hij: ‘Dat weigeren van die psychologische testen was wel een gebaar: daar doen we niet aan mee.’ Zij: ‘Een gebaar waartegen? Tegen die psycholoog? Haha!’ Hij: ‘Nou, dat je je niet de maat laat nemen door mensen die toevallig op je pad komen.’
Laura heeft haar kinderen wel psychologisch laten testen, zegt ze. ‘Laatst nog mijn jongste dochter, van elf jaar. De juf zei: ik weet niet helemaal hoe het zit bij haar en ik wil haar eigenlijk laten testen, geven jullie daar toestemming voor? Ik heb geen moment getwijfeld. Ze zei wel dat als er iets raars uit die test zou rollen, we dan net zouden doen alsof dat niet was gebeurd. Dat relativeerde het wel. Maar dan nog: ik heb er geen principiële bezwaren tegen.’
Ook voor haar oudste zoon, nu 21, vroeg ze ooit om zo’n test. ‘Toen zei mijn vader: maar wat hebben ze nou uiteindelijk getest? Of hij humor heeft, of hij creatief is, of hij een leider is? Nee, natuurlijk, dat hebben ze vast allemaal niet getest. En toch is het helemaal goed gekomen met hem. Hij is een heel goede ober in het Eye Filmmuseum, supergoed. En hij vindt het er fantastisch.’
Heeft Frans’ weigering om zijn kinderen te laten testen met een levensovertuiging te maken, met een opvatting over vrijheid, onafhankelijkheid? ‘Ik weet ook wel dat vrijheid voor een groot deel illusoir is’, antwoordt hij, ‘maar volgens mij moet je toch proberen zoveel mogelijk ervan te verwerven. Ik zou er niet aan moeten denken om voor een baas te werken die mij gaat vertellen wat ik moet doen. Die vrijheid van meningsuiting, die zou toch zo belangrijk zijn in onze samenleving? Nou, als je bij een bedrijf werkt en je geeft ongezouten je mening over een misstand, kun je het schudden. Klokkenluiders die hardop, in het openbaar zeggen dat iets niet deugt, worden kapotgemaakt hoewel ze het beste met hun bedrijf voor hebben. Dat is toch eigenlijk onbestaanbaar! Dus ja, wat is dan nog je vrijheid?’
Verschenen in De Groene Amsterdammer nr. 51-52 (18 december 2019).