Een wanhoopssprong in het duister

Linkse samenwerking

De voorvechters van een fusie tussen PvdA en GroenLinks fixeren zich te veel op het premierschap. Eerdere linkse machtsdromen zetten rechts juist in het zadel. Links kan beter zijn visie op de huidige problemen aanscherpen.

Linkse Samenwerking
Illustratie: Milo

‘Kies de minister-president. Kies Den Uyl’, stond er in vette letters op de verkiezingsaffiche van de PVDA in 1977. De dubbele betekenis in die slogan droeg een belofte in zich: met een stem voor Joop den Uyl zou je niet alleen voor de zittende minister-president kiezen, maar ook de prolongatie van zijn premierschap zeker stellen. Later dat jaar ontwaakten de kiezers die in de belofte geloofden met een kater. De stembusuitslag had de PVDA euforisch gestemd – de tien zetels winst waren in die tijd ongekend – maar de ontnuchterende uitkomst van een formatie van 208 dagen was dat Den Uyl naast het premierschap greep.

Ook al was ze de grootste partij, de PVDA belandde in de oppositie, zich verbijtend over dat tweede kabinet-Den Uyl dat er niet was gekomen en de aanblik van CDA-leider Dries van Agt als minister-president achter de regeringstafel, met VVD’er Hans Wiegel voldaan als vicepremier naast zich. Hoed je voor teleurstellingen: dat zou de les van deze geschiedenis kunnen zijn voor wie nu verwacht dat links zich een sterke positie in de strijd om de macht verwerft als PVDA en GroenLinks fuseren, of – op z’n minst – een gezamenlijke kandidaat-premier naar voren schuiven. ‘Waar wachten Asscher en Klaver nog op?’ schreef Volkskrant-columnist Bert Wagendorp vol ongeduld, ‘de macht ligt voor het oprapen.’

Dick Pels, oud-directeur van het wetenschappelijk bureau van GroenLinks, en oud-PVDA-Kamerlid Niesco Dubbelboer rekenden zich alvast rijk bij de electorale vooruitzichten van een fusie: de nieuwe linkse partij zou in één klap de grootste worden. ‘Een geweldige game changer voor de komende campagne’, schreven ze in een gezamenlijk opinieartikel in NRC Handelsblad. Met het samengaan van PVDA en GroenLinks zou de strijd om de grootste partij volgens hen worden teruggebracht tot een ‘heldere confrontatie tussen links en rechts’ om het premierschap.

Op het PVDA-congres het afgelopen weekend zetten machtspolitieke argumenten ook de toon bij de voorstanders van een gezamenlijke kandidatenlijst met GroenLinks bij de Tweede-Kamerverkiezingen van 2021. Het congres verwierp hun motie, mede onder druk van de partijtop. Dat neemt niet weg dat vier op de tien afgevaardigden deze druk weerstonden en zich uitspraken vóór deze eerste stap op weg naar de vorming van één partij.

Voor zover bij de pleitbezorgers van een fusie de hoop bestaat dat de regeermacht voor links dan voor ‘het oprapen ligt’ – dixit Wagendorp – is dat een vergissing. De eigen geschiedenis van de PVDA is wat dat betreft een verhaal vol desillusies, waaruit blijkt dat de grootste partij geen garantie op deelneming aan de regering heeft: in 1971, ’77 en ’82 hadden de sociaal-democraten van alle partijen de meeste zetels en was de oppositie toch hun lot.

‘Waar wacht links nog op?’ schreef Bert Wagendorp ongeduldig

Alleen in 1972, bij de vorming van het kabinet-Den Uyl, wist de PVDA dankzij het uitgekiende, soms intimiderende machtsspel van formateur Jaap Burger de formatie naar haar hand te zetten en de christen-democraten (KVP en ARP) in het kabinet in een ondergeschikte positie te dwingen. Die dominantie was van korte duur. De frustraties die KVP en ARP onder de knevel van de PVDA opliepen bespoedigden hun fusie met de CHU tot het CDA. Dat liet onder Van Agt en diens opvolger Ruud Lubbers direct zien hoe je in coalitieland Nederland het machtsspel subtieler, doortastender speelt, door er geen alles-of-niets-spel met de beoogde coalitiepartner van te maken. In de formatie van 1977 deed de PVDA dat wel, en kreeg zij de kous op de kop.

Wat zich wreekt in de machtsdroom over de partijfusie op links is de fixatie op het premierschap. Gemakzuchtige politieke journalistiek, vooral op tv, die de Tweede-Kamerverkiezingen simplificeert tot een tweestrijd om het Torentje, draagt bij aan de idee-fixe dat de grootste partij recht op het premierschap heeft. Dat is staatsrechtelijke onzin, waarachter een onuitgesproken verlangen naar dat zo overzichtelijke Britse kiessysteem lijkt schuil te gaan.

In de kiesdistricten in Groot-Brittannië krijgt de partij met de meeste stemmen de volle buit en worden de stemmen op andere partijen als het ware weggecijferd: the winner takes it all. Vandaar dat de partij die de meeste stemmen op zich verzamelt doorgaans ook de absolute meerderheid in het parlement zal hebben en in haar eentje de regering kan vormen. In een stelsel waarin elke stem even zwaar telt, zoals het Nederlandse, is dat nagenoeg uitgesloten. Weliswaar is het een gewoonteregel dat de grootste partij het voortouw bij de formatie krijgt, maar om een kans van slagen te hebben in de coalitiebesprekingen zal zij inschikkelijkheid moeten tonen. Anders staat zij zo met lege handen.

‘Het voortouw betekent nog niet de macht’, concludeert politicoloog Tom van der Meer op de website StukRoodVlees. Wie in een coalitiesysteem de betrekkelijkheid van de macht niet onderkent gooit al gauw zijn eigen glazen in. Ook Van der Meer herinnert aan de lering die de PVDA uit haar eigen ervaringen met formaties zou kunnen trekken. ‘We waren hartstikke gek’, zei Ed van Thijn, toenmalig fractieleider, naderhand over de moeite die het zijn partij in 1977 kostte om het eigen gelijk te relativeren. Op een nogal botte manier overvroeg de PVDA in de formatie het CDA, door eigen standpunten als ononderhandelbaar in de besprekingen in te brengen. De christen-democraten moesten maar slikken of stikken.

Van Thijn erkende daarmee dat de PVDA het te hoog in de bol had. Wat zij in 1977 niet zag was dat het CDA altijd nog naar rechts kon uitwijken. Nadat Van Agt was moegebeukt in maandenlange onderhandelingen met de PVDA, ontving Wiegel hem met open armen, wijn en sigaren, en was de formatie van een kabinet onder leiding van hen beiden in luttele weken geklaard. Al die tijd had de VVD-leider rustig afgewacht: hij zag hoe machtsarrogantie de blik van de PVDA vertroebelde, waardoor de sociaal-democraten het rechtse alternatief negeerden.

Lees verder in De Groene

 


Verschenen in De Groene Amsterdammer nr. 11 (11 maart 2020).