In recente lezingen hameren BBB-leider Caroline van der Plas en GroenLinks-PvdA-lijsttrekker Frans Timmermans beiden op het belang van gemeenschapszin. Bij de eerste leidt die tot uitsluiting, bij de tweede tot insluiting.
Frans Timmermans, lijsttrekker van GroenLinks-PvdA, vroeg Hans van Mierlo of hij eens met hem van gedachten kon wisselen toen hij in 2009 de 5 mei-lezing moest uitspreken. De oud-D66-leider had de tijd: op weg naar een buffet met de president van Ghana was hij op het Binnenhof over een rode loper gestruikeld en had zijn heup gebroken. Bij hem thuis in Amsterdam spraken ze uren over de verzuilde wereld van weleer in het katholieke zuiden, waaruit zij beiden afkomstig waren – Van Mierlo als telg uit een Bredaas bankiersgeslacht, Timmermans als nakomeling van een mijnwerkersfamilie in Heerlen.
Zoals zo veel van zijn generatiegenoten, onder wie Timmermans’ ouders, had Van Mierlo de ontzuiling als een bevrijding ervaren. Hij typeerde de wereld waaraan hij zich had ontworsteld aldus: ‘Het was knus in de zuil, maar ook vreselijk druk… drukkend… verdrukkend.’
In zijn Abel Herzberglezing van vorige week zondag memoreerde Timmermans deze uitspraak, ook als een historische les die in het achterhoofd moet worden gehouden nu de behoefte aan gemeenschapszin in de politiek weer opgeld doet. Dat verlangen is vatbaar voor valse nostalgie naar de geborgenheid van een ons-kent-ons-Nederland, zoals dat naar voren komt in de HJ Schoo-lezing die BBB-lijsttrekker Caroline van der Plas eerder afstak.
‘Het is van het grootste belang dat gemeenschapsdenken opnieuw wordt ingevuld en versterkt’, erkende Timmermans, ‘maar wij moeten ervoor waken dat daarmee een gesloten gemeenschap ontstaat.’ De diversiteit van de moderne samenleving en de verworven individuele vrijheden moeten worden gekoesterd, betoogde hij, want: ‘De gemeenschap staat tegenover egoïsme, niet tegenover het individu.’
De crux van zijn betoog is dat de individualisering niet in de weg staat van gemeenschapszin, anders dan de conservatieve beeldvorming wil. In de verzuilde orde werd je denken en doen in belangrijke mate gedisciplineerd door de morele codes van de gemeenschap waartoe je behoorde. Dat was de ‘verdrukking’ waarop Van Mierlo doelde. De bevrijding uit die oude orde legde een grotere verantwoordelijkheid bij het individu om op basis van eigen morele afwegingen zijn keuzes te maken. De ontzuiling, met andere woorden, zette je aan het denken, en was daarmee ook een vorm van morele vooruitgang. Niemands denken zal ooit geheel vrij zijn van de kringen waarin hij verkeert – wie zich ‘vrijdenker’ noemt laat zich vangen door een ijdel zelfbeeld – maar de keuze voor de groep waarvan je deel wil uitmaken wordt nu meer dan in verzuilde tijden bepaald door de eigen afweging van wat deugt en wat niet deugt.
Zo formuleerde Timmermans deze gedachtegang: ‘Ieder mens heeft de behoefte zich ergens thuis te voelen. Onze plaatsbepaling zal meestal geografisch zijn, maar altijd cultureel. We hebben een moedertaal, een familiegeschiedenis, een opvoeding. Voor de ontwikkeling van je normen en waarden is dat “thuis” van groot belang. Maar dat “thuis” kan je nooit ontslaan van de persoonlijke, individuele verplichting om die voor mensen fundamentele vraag te stellen: is mijn handelen goed of slecht?’
‘U gooit letterlijk een bom bij ons in de tuin’, staat in een bewonerspetitie aan het gemeentebestuur
De gemeenschappen die zich vormen op basis van de eigen morele keuzes zijn opener, minder uniform en dwingend dan die uit de oude orde: voor wie in zijn denken een andere richting inslaat is de keuze voor een andere groep gemakkelijker dan destijds. Maar de valkuil van het conformisme is nog altijd niet geheel dicht. De druk om je te voegen naar de codes van de gemeenschap waarvoor je hebt gekozen kan zo groot worden dat de ruimte voor een eigen denkwereld ingesnoerd raakt. Dat risico geldt evenzeer voor actiegroepen van boeren als voor Extinction Rebellion of Black Lives Matter. Het is ook van alle tijden: de onverdraagzaamheid en het benauwende sektarisme waren in de geradicaliseerde krakerswereld van Amsterdam minstens zo groot als in fundamentalistische kerkgenootschappen waarin een god bepaalt wat je moet denken.
In de Schoo-lezing van Van der Plas ligt de valkuil van het conformisme ruim open. Zij prijst de ‘stevige gemeenschappen met een sterke identiteit en sociale cohesie’ in regionale kernen als de Achterhoek, Twente, de Zaanstreek of Den Helder, waar mensen zich Achterhoeker, Tukker, Zaankanter of Jutter noemen. Van der Plas: ‘Daar voelen mensen zich verbonden in hun culturele identiteit. Het is de verbinding die je terugziet in de rijke tradities van poasboakes, oftewel paasvuren in Salland en Twente, het carbidschieten in Noordoost-Nederland, het carnaval in Brabant en Limburg, het eiergooien in Tollebeek, het Kallemooifeest op Schiermonnikoog, de Poaskeerls in Ootmarsum, of de trekkerslep in Hooghalen.’
Dankzij dat verbindende effect, zegt zij, kennen en begrijpen de bewoners elkaar, laten ze elkaar in hun waarde en kijken naar elkaar om. Culturele tradities helpen daarom volgens haar mee aan de versterking van de sociale cohesie en het noaberschap in de regio’s en streken. Wat zij onbenoemd laat is wat er gebeurt als een vreemde van buiten zich in het dorp meldt, iemand die zich niet verbonden voelt met de regionale tradities en zich niet conformeert aan de bijbehorende, onuitgesproken codes waarin de opvattingen liggen besloten van wat ‘normaal’ is en wat niet. De gemeenschap kan dan fungeren als een mechanisme van uitsluiting in plaats van insluiting.
Zo gold in het Gelderse Oldebroek het nabuurschap niet voor de nieuwe buren die zich met de komst van een asielzoekerscentrum in het dorp zouden melden. Aan twee doorgaande wegen in het dorp staat in bijna elke tuin een bord waarop het huis te koop wordt aangeboden. Onder de protesttekst ‘Geen AZC’ staat de reden: het huis is ‘binnenkort afgeschreven’. In Oldebroek is het nabuurschap geen vorm van solidariteit met mensen die huis en haard achter zich hebben gelaten, maar van eenkennigheid, krenterigheid en paniektaal: ‘U gooit letterlijk een bom bij ons in de tuin’, staat in een bewonerspetitie aan het gemeentebestuur.
In haar Schoo-lezing ontweek Van der Plas de grimmige trekjes van het ons-kent-ons-Nederland door de internationale context van de Nederlandse politiek in z’n geheel te vermijden. Geen woord over migranten, Europa of Oekraïne. Dat maakte haar betoog apolitiek: als je de dilemma’s en tegenstrijdige belangen die inherent zijn aan politieke keuzes onbesproken laat, is het niet zo moeilijk een rooskleurig beeld te schetsen van een Nederland waarin iedereen naar elkaar omkijkt.
‘Identiteit moet worden gekoesterd en tegelijk moeten individuele vrijheden beschermd’
Daarmee ging zij ook de kernvraag over gemeenschapszin uit de weg die Timmermans stelde: ontleen je je identiteit aan de mores van de groep waarin je je opgenomen voelt, of probeer je een persoonlijke eigenheid te vormen door je handelen zo veel mogelijk te confronteren met de vraag wat deugt en wat niet?
‘Het zit in ieder mens: de wens het goede te doen en het beste uit jezelf te halen’, zei Timmermans, ‘maar in ieder mens zit ook de behoefte je af en toe te laten gaan, die Sau rauslassen, noemen de Duitsers dat, je mindere “ik” de ruimte geven. Niks mis mee, zelfs nodig, zolang we die mindere ik niet gaan exalteren of als een deugd gaan zien. De Sau moet op tijd weer in haar hok, willen we als mens en als samenleving niet alleen elkaar de ruimte geven en met respect behandelen, maar ook het geloof in een beter land, een betere samenleving behouden.’
Verschenen in De Groene Amsterdammer nr. 38 (20 september 2023).