Het CDA verkeert al langere tijd in een identiteitscrisis. De uitdrijvingsrituelen rond Pieter Omtzigt laten goed zien dat de christen-democratie enorme deuken heeft opgelopen. Is er zicht op herstel van de schade?
Ze ‘sloten elkaar in de armen om te sterven’, schreven de politicologen Joop van den Berg en Henk Molleman in 1974 over de partijen die tot het CDA fuseerden. Dat beeldende citaat wordt weer geregeld aangehaald, vanwege de voorspellende waarde die het lijkt te hebben. De neergang van het CDA lijkt niet te stoppen. Het is zelfs de vraag of de smeercampagne rond het eigen Kamerlid Pieter Omtzigt de partij niet fataal zal worden.
‘Zo loopt het verkeerd af’, waarschuwt partijtijger Alex Krijger voor een ineenstorting van het CDA. Hij was in diverse functies bij de partij betrokken, onder meer als auteur van het evaluatierapport over het verlies van het CDA bij de verkiezingen voor de Provinciale Staten en het Europarlement in 2019. ‘Wat ik heb gezien de afgelopen dagen is mensonterend’, zei hij in Nieuwsuur over de roddels die hij in CDA-kring over Omtzigt opving. ‘Zeker als je zegt dat je voor de christen-democratie staat, waarin fatsoen, normen en waarden belangrijk zijn, nou, dan is dit schandalig.’
Geliefd bij de kiezers, eenzaam aan het Binnenhof: dat is in Den Haag al gauw het lot van de politicus die zich niet in het pak van de partijdiscipline laat naaien. De uitdrijvingsrituelen rondom Omtzigt roepen de herinnering op aan Theo Joekes. Dat toenmalige VVD-Kamerlid maakte zich in de jaren tachtig bij zijn fractieleider, Ed Nijpels, onmogelijk toen hij als lid van een parlementaire enquêtecommissie weigerde uit de school te klappen met mogelijk belastende informatie over de geestverwante minister Gijs van Aardenne. ‘Daarover houd je je mond tegenover je vrouw, tegenover je hond en tegenover je fractievoorzitter’, zei hij. Als straf belandde hij op een onverkiesbare plaats op de kandidatenlijst, maar zijn wraak was zoet: hij kreeg 250.000 voorkeurstemmen, bij de opkomst van toen goed voor vijf VVD-zetels.
Het CDA wilde al in 2012 van Omtzigt af en zette hem aan de staart van de kandidatenlijst, maar ook hij vocht zich met een grote berg voorkeurstemmen terug in de Tweede Kamer. Minder zichtbaar, maar even tekenend was het lot van de CDA’ers Bert de Vries en Rob van de Beeten. Na zich voor het CDA het vuur uit de sloffen te hebben gelopen, onder meer als fractieleider en partijvoorzitter, trof Bert de Vries in de CDA-burelen aan het Binnenhof letterlijk alleen gesloten deuren toen hij daar na de presentatie van zijn boek Overmoed en onbehagen nog wat handen wilde schudden. De reden: in dat boek uit 2005 toonde hij zich kritisch over de ‘neoconservatieve koers’ die het CDA onder Jan Peter Balkenende was ingeslagen. In 2011 verdreef het CDA Rob van de Beeten van zijn zetel in de Senaat omdat hij zich een jaar eerder met felle kritiek tegen de coalitiesamenwerking met de PVV had gekeerd.
Op wiens instigatie de aantekening ‘Pieter Omtzigt. Functie elders’ terechtkwam op het notitieblok van verkenner Kajsa Ollongren behoort tot de geheimen van het Binnenhof. Heel relevant is het ook niet wie er precies achter zit: de poging zijn tegenspraak te elimineren is niet zozeer een kwestie van persoonlijke wraak op Omtzigt, als wel tekenend voor het Nederlandse politieke systeem. Een inherente zwakte daarvan is dat de leiders van een regeringscoalitie geneigd zijn kadaverdiscipline aan hun fracties op te leggen. Ze horen liever geen wanklanken in de eigen gelederen, om de samenwerking met de coalitiepartners niet al te zwaar te belasten.
CDA’er Hans Hillen karakteriseerde Kamerleden van regeringspartijen ooit als ‘lakeien en palfreniers’, vanwege de meegaandheid die de coalitieleiders van hen verwachtten. Verwonderlijk is het niet dat hij dat zei toen zijn eigen partij in de oppositie zat, ten tijde van de paarse kabinetten (1994-2002). Eerder, in de tijd dat zonder het CDA geen regering gevormd kon worden, vonden de christen-democraten het nog een compliment als politieke concurrenten hen als een ‘geoliede machine’ zagen, een gladjes lopende organisatie, gepokt en gemazeld in het spel om de macht, waarin geen dissonant viel te beluisteren.
Dat verklaart de paradox van de eenling die geliefd is bij de kiezers, zoals blijkt uit de meer dan 340.000 voorkeurstemmen voor Omtzigt, maar eenzaam aan het Binnenhof. Dat wat kiezers in de onafhankelijke geest waarderen – de autonome houding, het staan voor het eigen oordeel, de moed om tegen groepsdruk in te gaan – komt in de ogen van de zittende macht juist over als rebellie, eigenzinnigheid, dwarsliggen. Van dat ongemak zijn uitdrijvingstactieken zoals die op Ollongrens notitieblok – ‘functie elders’ – een symptoom.
Toch dekt de voorspelling van Van den Berg en Molleman over het stervensproces van het CDA niet helemaal wat er nu bij de christen-democraten gebeurt. Zij beschreven dat proces als een implosie: de ontkerkelijking en ontzuiling veroorzaakten zoveel druk van buitenaf dat de partij ineen zou klappen. Wat het CDA nu bedreigt is evenwel explosiegevaar, veroorzaakt door druk van binnenuit.
Wat kiezers in de onafhankelijke geest waarderen, vindt de zittende macht rebellie
De bron van de oplopende spanningen is de identiteitscrisis waarin de partij verkeert, welbeschouwd al sinds 2010. Met de keuze voor coalitiesamenwerking met de PVV was de beweeglijkheid waarmee de partij vanouds opereerde in het politieke spel verworden tot opportunisme om wille van de macht. Dat ging ten koste van zelfverloochening: als politieke beweging ooit voortgekomen uit de strijd om godsdienst- en gewetensvrijheid ging het CDA nu in zee met een partij die lak heeft aan dat vrijheidsrecht. Zijn partij had het ‘kerkenpad verlaten’, constateerde oudgediende Arie Oostlander, om met Geert Wilders op ‘kroegentocht’ te gaan.
Van meet af aan zette deze keuze het CDA onder druk, mede door de intimidatiepraktijken waarvoor de voorstanders van het politiek verbond met de PVV in eigen kring niet terugschrokken. Zo voegde Hillen een bezwaarde oud-fractiemedewerker met een lange staat van dienst toe dat hij maar moest emigreren als die coalitie hem niet beviel: ‘Naar Albanië.’
In retrospectief kun je over de afgelopen tien jaar constateren dat het CDAhet kerkenpad niet heeft teruggevonden. Het beeld rijst van een partij die in de wil zo veel mogelijk macht te behouden allengs aan beginselvastheid inboet. Zoals die andere oude volkspartij, de PVDA, kampt het CDA met een steeds kleinere kring van trouwe kiezers. Minder dan vroeger kunnen de volkspartijen een beroep doen op de macht van het getal als zij dingen naar een plek in de regering. Het kan dan verlokkelijk zijn om de partij te ontdoen van wat haar bewegingsruimte inperkt. Dat geldt voor beginselen, idealen, principes. Die geven weliswaar richting aan het politieke handelen, maar kunnen de partijleiding ook belemmeren als de principiële grenzen die zij trekken de weg naar regeermacht afsnijden.
Dat was in 2010 het geval met het principe van de godsdienstvrijheid. De coalitiepartijen CDA, VVD en PVV vonden de uitweg in de formulering dat ‘partijen elkaars verschil van inzicht accepteren’, aldus het akkoord waarin Wilders zijn ‘gedoogsteun’ toezegde.
Tien jaar later handelt het CDA nog altijd als een partij waarvan de eigen principes haar in de weg zitten, ondanks verscheidene pogingen tot een koerscorrectie. Toenmalig partijvoorzitter Ruth Peetoom probeerde dat in 2012 voor het eerst, met haar initiatief tot het partijrapport Nieuwe woorden, nieuwe beelden. Voor het eerst probeerde het CDA de onderliggende waarde van zijn politieke beginselen – solidariteit, gespreide verantwoordelijkheid, publieke gerechtigheid en rentmeesterschap – te vatten in één woord: compassie.
Verschenen in De Groene Amsterdammer nr. 13 (31 maart 2021).