Meer voor onszelf, minder voor de ander, dat is het sentiment dat het kabinet-Schoof aan de kiezer toeschrijft. Maar verzet is mogelijk: de populisten hebben een achillespees.

© Remko de Waal / ANP
Bij het aantreden van premier Dick Schoof, begin juli 2024, vroeg GroenLinks/PvdA-fractieleider Frans Timmermans hem welk ‘mensbeeld’ zijn kabinet motiveerde. Schoof liet merken dat hij weinig trek had in deze discussie, en vluchtte in de dooddoener dat zijn kabinet er ‘voor alle Nederlanders’ wil zijn. ‘Dat ga ik niet eindeloos herhalen’, zei hij, ‘daar ga ik niet eindeloos over praten.’
Timmermans stelde zijn vraag in het debat over de regeringsverklaring, en dat was eigenlijk te vroeg: het kabinet had in de eerste week van zijn bestaan nog geen enkele daad kunnen verrichten. Nu, acht maanden later, kun je uit het beleid en de uitlatingen van bewindslieden zo langzamerhand wel opmaken hoe het kabinet aankijkt tegen de mensen over wie het regeert. De geest van populistische politiek – eigen volk eerst – blijkt vaardig geworden over het regeringsbeleid, want dit is de stilzwijgende hint die het kabinet de kiezers geeft: de wereld kan u onverschillig laten zolang u het goed heeft. Cru gezegd: de ander kan barsten.
De kerstboodschap van minister Marjolein Faber was onthullend voor dat mensbeeld. Voor een gezellig volgehangen kerstboom toont ze zich opgetogen over ‘het strengste asielbeleid ooit’ dat zij in de steigers heeft gezet met een ‘asielcrisispakket’ en de voorgenomen intrekking van de Spreidingswet. Zij vervolgt: ‘Maar nu eerst gaan we genieten van de feestdagen. Ik wens dan ook iedereen een mooi kerstfeest en een gezond nieuwjaar toe.’ Wat zegt zij hier? Zij kondigt eerst aan hoe het kabinet mensen die in Nederland een nieuwe toekomst hoopten op te bouwen, wil gaan treiteren en hun rechtsbescherming wil inperken, om vervolgens u en mij toe te wensen dat we zullen genieten van de feestdagen.
Meer voor onszelf, minder voor de anderen, zo zou je het sentiment kunnen formuleren dat het kabinet aan de kiezers toeschrijft. Zij zouden bovenal verlangen naar meer koopkracht, ook als anderen daarvoor moeten bloeden. ‘Meer geld in de portemonnee van de Nederlander’, zo heet het in de Scrooge-achtige woorden die Geert Wilders, de leider van de grootste coalitiefractie, in de mond bestorven liggen.
Ook nu de regeringscoalitie onder hoogspanning staat door de onenigheid over de Nederlandse steun aan Oekraïne loont het de moeite meer inzicht te krijgen in het mensbeeld achter het regeerprogramma en de onderliggende ideologische gezindheid, bijvoorbeeld als het om een democratische kernwaarde als vrijheid gaat. Zo is het niet zonder betekenis dat het kabinet het geld voor de ‘portemonnee van de Nederlander’ wil weghalen bij mensen van wie het weinig tot geen verzet heeft te duchten. De gedupeerden hebben weinig mogelijkheden om zich te organiseren, beschikken niet over invloedrijke relaties of kanalen naar de macht, leggen geen economisch gewicht in de schaal, of hebben domweg geen stemrecht, zoals het geval is met asielzoekers.
De voorgenomen afschrikkingspolitiek tegenover hen moet vanaf 2028 een jaarlijkse kostenbesparing van een miljard euro opleveren. De grootste transfer van geld naar de huishoudens in Nederland moet komen uit de bezuiniging (jaarlijks 2,5 miljard) op de ontwikkelingssamenwerking. Voor de stem van de gedupeerden in verre landen kan het kabinet zich gemakkelijk doof houden, laat staan dat het iets zal horen van de toekomstige generaties die de gevolgen zullen ondervinden van de lamlendigheid in het klimaatbeleid (min twee miljard aan subsidies voor duurzame energieopwekking). Ook de buitenlandse studenten die het kabinet wil weren (een kostenbesparing van bijna driehonderd miljoen) en de mensen met een minimumloon (het definitief schrappen van de verhoging spekt de schatkist met 820 miljoen) zijn mensen met weinig macht en invloed, evenals kunstenaars en universitair docenten die geesteswetenschappen doceren.
Volgens de Hongaarse politicoloog Balint Magyar, hoogleraar aan de Central European University in Wenen, schuilt de aantrekkingskracht van de populisten in ‘de belofte dat je je niet om andere mensen hoeft te bekommeren’. Dat verschaft hun aanhang een vrijbrief om de eigen grieven voorop te zetten, maatschappelijke normen aan hun laars te lappen en haatdragend over anderen te spreken, in het bijzonder over mensen die hen vreemd zijn en die niet voor zichzelf kunnen opkomen. Magyar typeert dat gedrag als ‘moreel ongeremd collectief egoïsme’.
In Magyars typering van het populisme herken je de perceptie van vrijheid van Wilders’ PVV: trek je bij wat je zegt en doet niks van anderen aan. Vrijheid losgemaakt van moreel besef en zonder verantwoordelijkheid voor mensen buiten jouw eigen kring, dat is de portee van Magyars ‘moreel ongeremd collectief egoïsme’.
Wie tegenwerpt dat je niet alleen stemt om er zelf beter van te worden, kan erop rekenen dat hij een ‘deuger’ wordt genoemd, in de woorden van BBB-minister Mona Keijzer, dan wel een ‘hoogopgeleide, genuanceerde, idealistische, kosmopolitische goedmens’, in de raillerende typering van PVV’er Martin Bosma. Deugen deugt niet, in de populistische visie, omdat het je beperkt in je vrijheid.
Hier openbaart zich de schone-leipolitiek die populisten als een wensdroom aan hun kiezers voorhouden: zonder asielzoekers, klimaatwetten, milieuregels en ‘Brussel’ komt uw leven weer op orde. De begeerte naar een tabula rasa zie je ook in de sloophamer waarmee Donald Trump rondzwaait. Hij belooft de Amerikanen het herstel van ‘welvaart, waardigheid en trots’ nadat hij alles heeft afgebroken wat zijn voorgangers hebben opgebouwd. Het is dan ook niet terecht populisten conservatief te noemen, want dat zijn ze met hun verlangen naar een wereld die nooit was hoogstens in nostalgische zin. Ze zijn de revolutionairen van rechts, gericht tegen het ‘nepparlement’, ‘neprechters’ en ‘het tuig van de richel’ van de pers.
In de Nederlandse politiek manifesteert het verlangen naar de schone lei zich in de illusoire boodschap dat je het land kunt verlossen van wereldproblemen als vluchtelingenstromen, klimaatcrisis en milieuvernietiging, niet met de aanpak van de oorzaken maar door grenzen te sluiten, normen op te rekken en lak te hebben aan wettelijke beperkingen en internationale verdragen. Het komt erop neer dat problemen zullen verdwijnen door net te doen alsof ze niet bestaan. In een vaker aangehaalde NRC-cartoon zegt Fokke: ‘De vervuiling overschrijdt alle normen!’ Sukke antwoordt: ‘Waar is de LUL die de normen heeft vastgesteld?!’
Vandaar de weerzin en verbale bruutheid tegen rechters, wetenschappers, journalisten, kunstenaars die de werkelijkheid niet achter de schone schijn willen wegmoffelen. Het summum van die agressie was de woede-uitbarsting van minister Faber in de Tweede Kamer nadat de Raad van State twee van haar asielwetten als een wensdroom had bekritiseerd: in plaats van de problemen rond de opvang van asielzoekers te verkleinen zouden deze wetten ze eerder vergroten.
Met deze woorden maakte Faber haar critici voor rotte vis uit: ‘Continu worden hier beren op de weg gegooid met allerlei fratsen en allerlei verzinsels. Er wordt van alles verzonnen om de boel maar te traineren. Daar ben ik gewoon klaar mee. (…) Er moet nu gewoon een oplossing komen. Ik laat me daarbij niet van het pad brengen door allerlei praatjes en ik-weet-niet-wat ze hier in de Kamer hebben. Ik ben er klaar mee. Nederland is er klaar mee. Ik ben er klaar mee. Ik laat me door niemand – door niemand – van de weg afleiden die ik ben ingeslagen.’
Faber kookte zo over na de vraag van SP-Kamerlid Michiel van Nispen of de minister erkent dat kritiek van de Raad van State of de Tweede Kamer haar ook van dienst zou kunnen zijn om een wet beter te maken. Je kunt de uitval van Faber afdoen als een incident met een doorgedraaide minister die haar eigen onmacht om adequate wetten te maken schaamteloos overschreeuwt, maar dan mis je toch iets: het gebrek aan wetgevende kwaliteit van het kabinet-Schoof.
‘Ruim een half jaar na het aantreden van dit kabinet is dit misschien wel de belangrijkste conclusie: achter de gezwollen taal schuilt opmerkelijk weinig dadendrang’, concludeerde Coen van de Ven in De Groene op grond van onderzoek dat hij deed met Joris Verbeek van de Data School. In de wekelijkse ministerraad hakt het kabinet nauwelijks knopen door, het stuurt bijzonder weinig wetten naar het parlement, en in de Eerste Kamer – het eindstation van een wetgevingsproces – was het deze eeuw niet eerder zo stil.
De gezwollen taal maskeert niet zelden ook kwalitatief ondermaats bestuur, waarin de daadwerkelijke oorzaak van maatschappelijke problemen ongemoeid blijft en de bestuurlijke aandacht wordt geconcentreerd op kleinigheden.
Minister Keijzer, om een voorbeeld te noemen, zoekt de oorzaak van de woningnood niet in de onderschoven positie van woningbouwverenigingen ten opzichte van commerciële projectontwikkelaars of het prijsopdrijvende effect van de hypotheekrenteaftrek, maar in verplichte nestkastjes, bouwvoorschriften en de voorrangsregeling voor erkende vluchtelingen in de toewijzing van sociale huurwoningen. Het kabinet laat ook het ontspoorde klimaat op zijn beloop, net als de milieuramp die de industriële landbouw veroorzaakt. Het liert de hysterie over asielzoekers op en voert beleid dat het echte probleem in de asielopvang eerder vergroot dan verkleint: de langdurige passiviteit en het gevoel van uitzichtloosheid waartoe asielzoekers zijn veroordeeld als gevolg van de lange wachttijden in de procedures.
Het is geen wilde gok dat de schijnwerkelijkheid achter het kabinetsbeleid – dit kabinet pakt ‘linkse hobby’s’ aan! – de coalitiepartijen PVV, VVD, NSC en BBB als electoraal profijtelijk voorkomt, wat afdoet aan de politieke wil om de werkelijke problemen met realistische maatregelen en deugdelijke wetgeving aan te pakken. Ook dat is een populistisch trekje van het kabinet-Schoof: de schijn van daadkracht wekken in plaats van daadkrachtig te zijn. Dat verklaart de onwil zelfkritisch naar het eigen beleid te kijken, ook als het inadequaat blijkt en maatschappelijke problemen eerder doet escaleren dan temperen. Aan ons heeft het niet gelegen, is de verdedigingslinie die bewindslieden dan al gauw opwerpen, anderen hebben de schuld: rechters, maatschappelijke organisaties, actiegroepen.
Weerzin van tegenspraak, beleid dat meer op effectbejag is gebaseerd dan op de wil de publieke zaak te dienen, manipulatieve spelletjes met de realiteit, de morele ontkoppeling van mensen buiten de eigen gezichtskring: dat zijn de populistische tendensen in het kabinetsbeleid. Zij tasten het ethos aan dat de democratie méér doet zijn dan een procedureel beslisproces of een methode om het de individuele burgers naar de zin te maken. Concreet gaat dat ethos om waarden die aan de kant van de kiezers burgerschap stimuleren, oftewel hun betrokkenheid bij de maatschappij en de publieke zaak, en aan de kant van de politiek haar verantwoordelijkheid voor goed en rechtvaardig bestuur.
In een hoorcollege aan de Leidse universiteit, naar aanleiding van zijn boek Begrensde tolerantie: Over verdraagzaamheid, onverdraagzaamheid en het ondraaglijke, bracht socioloog en jurist Kees Schuyt die waarden terug tot een drietal: vrijheid, moreel besef en vertrouwen. Vrijheid is de kernwaarde van de democratische rechtsstaat, in die zin dat mensen zich beschermd moeten weten tegen tirannieke machten, maar het gaat wel om vrijheid die is ingesnoerd in het morele besef dat je niet alleen op de wereld bent. Toegepast op het stemrecht, een van de grondrechten die de vrijheid van mensen moeten garanderen: het maakt nogal een verschil of de wil er zelf beter van te worden je stemmotief is, of een besef van medeverantwoordelijkheid voor anderen. Filosoof Hannah Arendt meende daarom dat wereldse kwesties in het centrum van het politieke leven moeten staan: ‘In het gevecht tussen jezelf en de wereld dien je de zijde van de wereld te kiezen’, schreef zij in Totalitarisme.
Deze visie op vrijheid als een van de kernwaarden van burgerschap staat haaks op de inherente belofte in het kabinetsbeleid dat je je niet om andere mensen hoeft te bekommeren: dat is een vorm van vrijheid die is losgeschud van moreel besef. Mensen hoeven zich dan ook niet te laten aanpraten dat zij als kiezers louter consumenten zijn voor wier portemonnee de politiek goed moet zorgen, want dat gaat onherroepelijk ten koste van hun engagement met anderen, de mensen buiten hun eigen gezichtskring.
Vertrouwen, de derde waarde die Schuyt als essentieel voor democratisch ethos bestempelde, stelt vooral eisen aan politici: zij moeten in hun handelen en spreken het vertrouwen dat burgers in hen stellen niet beschamen. Zij mogen, anders gezegd, van het landsbestuur geen zooitje maken. Het kabinet-Schoof daarentegen verkleint de grote maatschappelijke problemen van deze tijd niet, maar verergert ze, en doet dus het tegenoverstelde van wat burgers vertrouwen in het oplossend vermogen van de overheid geeft.
Ook hier zie je hoezeer het populisme een zwaar stempel op het kabinet drukt, want het zijn bovenal ministers van PVV- en BBB-huize die je bestuurlijke onbeholpenheid, effectbejag en minachting van deskundigheid kunt verwijten: Marjolein Faber, Mona Keijzer, Femke Wiersma, Reinette Klever, Fleur Agema, Barry Madlener. Het is afwachten hoelang het nog duurt voordat de twee coalitiepartijen die beter zouden moeten weten, VVD en NSC, de conclusie trekken dat regeren met populisten ondoenlijk is, zeker in een tijd waarin het er in de vrije wereld om spant en daadwerkelijke daadkracht is geboden in plaats van schijnvertoningen. Wilders’ poging tot gemarchandeer met de Oekraïne-oorlog zal waarschijnlijk als katalysator in dat bewustwordingsproces werken, getuige de snelle toenadering tussen Dilan Yeşilgöz en Frans Timmermans als het gaat om de Russische agressie, het lot van de Oekraïners en de verdediging van Europa.
Verschenen in De Groene Amsterdammer nr. 12 (19 maart 2025).