De overheid zélf creëert de aanhoudende crisissfeer rond de opvang van asielzoekers. Neoliberale kortzichtigheid en angst voor kiezerssentimenten zijn de oorzaak.
Niet voor niets had NRC op 21 mei twee pagina’s ingeruimd voor de hartverscheurende foto: hij vertelde in een oogopslag hoe de overheid in het aanmeldcentrum voor asielzoekers in Ter Apel haar zorg voor mensen in nood verzaakt. Het is ’s avonds laat. Vluchtelingen, onder wie een moeder met een kindje op haar rug, laden hun spaarzame bezittingen, ingepakt in tassen van Intertoys en de Action, in een bagagewagen die achter een bus hangt. Het kindje had al lang willen slapen, maar in Ter Apel is geen plek – zoals zo vaak. Die nacht brengt de bus twintig asielzoekers van Zuidoost-Groningen naar de dichtstbijzijnde gemeente die bereid is hun noodonderdak te verlenen: het Brabantse Roosendaal, op een afstand van drieënhalf uur rijden.
De opvang van asielzoekers in Nederland ‘zakt geregeld door de humanitaire ondergrens’, schrijven de voorzitters van twee Haagse adviesraden in een gezamenlijke nota. Monique Kremer, eerste vrouw bij de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken, en Han Polman, voorzitter van de Raad voor het Openbaar Bestuur, zeggen al in hun openingszinnen klip en klaar waar de schuld ligt voor de mensonterende taferelen die het gezeul met asielzoekers oplevert: ‘De laatste jaren is sprake van een bijna continue crisis in de opvang van asielzoekers. Dat is een crisis die het rijk zelf creëert en in stand houdt.’
Het steekwoord in het falen in het asielbeleid is geen ander dan dat in andere kwesties waarin de overheid haar betrouwbaarheid als dienaar van de publieke zaak te grabbel heeft gegooid: het neoliberalisme. Ook hier heeft de overheid zichzelf financieel afgeknepen, door op de opvang te bezuinigen en personeel te ontslaan zodra het aantal asielzoekers daalt. De kennis en ervaring die daarmee verloren gaan, zijn niet snel opnieuw beschikbaar als de trend de andere kant uit gaat en zich weer meer mensen melden die in Nederland een goed heenkomen zoeken.
Dat is het eerste kenmerk van neoliberale kortzichtigheid: benepenheid in overheidsuitgaven die buiten het normenkader van economische nuttigheid vallen. Kenmerk twee is de verneveling van verantwoordelijkheden tussen verschillende overheden, in dit geval tussen rijk en gemeenten. Het derde is de weerzin tegen beleid dat verder reikt dan vandaag. De neoliberale dynamiek belooft ons te verlossen van ‘de stroperigheid’ in het overheidsoptreden, vandaar de neiging de voorkeur te geven aan ad hoc boven langetermijnmaatregelen. Bij die keuze speelt een instinctmatige afkeer van beleid dat riekt naar ‘maakbaarheid’ ongetwijfeld een rol.
Volgens Kremer en Polman zijn ‘een chronisch gebrek aan anticipatie’, een ‘krampachtig vasthouden’ aan een bijziende financieringssystematiek en een ‘bestuurlijke inrichting die niet werkt’ dan ook de oorzaken van de chaotische taferelen in de asielopvang. Kremers adviesorgaan concludeerde daarom al eerder: ‘Er is geen migratiecrisis in Nederland maar een opvangcrisis.’
Een instinctmatige afkeer van beleid dat riekt naar ‘maakbaarheid’ speelt ongetwijfeld een rol
Dezelfde combinatie van factoren ligt ten grondslag aan het bestuurlijke onvermogen dat de stikstof- en de klimaatcrisis heeft laten escaleren, tot het punt waarop een noodsituatie dreigt en draconische maatregelen onontkoombaar zijn. Zonder het houvast van een langetermijnstrategie wordt de politiek gevoeliger voor de waan van de dag, voor opportunisme en redeloosheid, en daarmee toegeeflijk voor kiezers die de stikstof- en klimaatproblemen als een verzinsel afdoen of in elke asielzoeker een bedreiging van de eigen bestaanszekerheid zien.
In het asielbeleid wordt het negatieve effect dat het neoliberalisme heeft op bestuurlijke trefzekerheid versterkt door een andere destructieve kracht die politici overgevoelig maakt voor sentimenten onder kiezers: xenofobie. Onder die invloed spraken achtereenvolgende bewindslieden die verantwoordelijkheid droegen voor asielzoekers over de ‘aanzuigende werking’ die zou uitgaan van een verbetering van hun leefomstandigheden in Nederland.
Zo kreeg hun beleid de gedaante van afschrikkingspolitiek: de opvang in Nederland moest zo sober mogelijk zijn, eerder een middel om migranten te ontmoedigen om Nederland als bestemming te kiezen dan om hun fatsoenlijk onderdak te bieden.
Aan de moeder met het kindje op haar rug, ’s nachts in de bus van Ter Apel naar Roosendaal, zag je hoezeer de overheid onder invloed van die afschrikkingspolitiek haar zorg voor mensen in nood veronachtzaamt.
Meer dan kwesties rond sms’jes op de telefoon van Mark Rutte of rond overspelaffaires in D66 zou het streven naar een overheid die weer doet wat mensen van haar verwachten de inzet van een nieuwe bestuurscultuur moeten zijn. Ook de ideeën van Kremer en Polman over een alternatief asielbeleid hebben het herstel van vertrouwen in het handelend vermogen van de overheid als oogmerk. Zij willen de asielopvang uit de crisissfeer trekken die er nu permanent omheen hangt, met een langetermijnstrategie die rust op een stabiele financiering en heldere verplichtingen voor gemeenten.
Zowel premier Rutte als staatssecretaris Eric van der Burg heeft verwachtingen gewekt over zo’n nieuwe bestuurscultuur in het asielbeleid. ‘Ik schaam me diep’, zei Rutte over de noodtoestand in Ter Apel. Van der Burg beloofde dat woorden als ‘aanzuigende werking’ en ‘gelukszoeker’ in zijn politieke vocabulaire niet zullen voorkomen. Dat zijn beloften die schuld maken.
Verschenen in De Groene Amsterdammer nr. 25 (22 juni 2022).