Zelfvertrouwen

In Den Haag

PvdA-leden krijgen van voorzitter Esther-Mirjam Sent het laatste woord over een fusie met GroenLinks. De geschiedenis van het CDA is dan het bestuderen waard.

ploumen-klaver
GroenLinks-leider Jesse Klaver en ex-PvdA-leider Lilianne Ploumen in de Tweede Kamer. 30 maart 2022.
© Bart Maat/ ANP

Op zijn eerste werkdag bij het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA (WI) nam Theo Brinkel, een katholieke medewerker, zijn manshoge beeld van Franciscus van Assisi mee, de heilige die staande op de wereldbol de onthechting van aardse verlokkingen symboliseert. Hij zette het ding pontificaal in de gang.

We schrijven 1984, het Christen-Democratisch Appèl bestond pas vier jaar, en zeker in die tijd kon elke verstoring van de ‘eenheid’ het partijbureau de zenuwen aanjagen. De partijvoorzitter en de afdeling voorlichting wilden het heiligenbeeld dan ook uit het zicht hebben: protestantse bezoekers mochten er eens aanstoot aan nemen.

Zij stuitten op een onverbiddelijk ‘nee’ van Arie Oostlander, de eerste directeur van het WI, die als een bok op de haverkist zat als hij merkte dat de eenheidsbewakers in het CDA de vrijheid van denken van zijn mensen te riskant vonden en wilden inperken. Hij belde je dan ook meteen op als je zijn instituut in de krant het ‘WI van het CDA’ had genoemd: het was voor het CDA, niet van.

Het beeld van de heilige Franciscus bleef dus staan waar het stond: Oostlander vond het daar op de gang juist precies op zijn plek. Pluriformiteit, niet eenheidsdrang, behoorde volgens hem tot het wezen van een volkspartij als het CDA.

Hoewel de partij haar uitgangspunten aan christelijke bronnen ontleent, is hun crux dat zij politieke beginselen zijn, geen confessionele. De consequentie is dat wie zich politiek in het CDA herkent voor de partij actief kan worden, of hij nu christen is of een ander geloof aanhangt, dan wel nooit een kerk, moskee of ander godshuis van binnen ziet.

Voor de beteugeling van de klimaatcrisis is het noodzakelijk dat ‘rood’ en ‘groen’ samengaan

Ook de PVDA, die andere volkspartij, heeft van oorsprong dat pluriforme karakter. Bij de fusie van SDAP, Vrijzinnig-Democratische Bond en Christelijk-Democratische Unie in 1946 konden socialisten, links-liberalen en christen-radicalen elkaar vinden in een beginselprogramma dat was geschreven door een vrijzinnig-hervormde predikant, Willem Banning. De PVDA bood intellectuelen en arbeiders, boeren en stedelingen, christenen en atheïsten één politiek onderkomen. Wat hen bond, zei Banning, was de politieke ‘wil tot sociale gerechtigheid en vrijheid’.

De veelvormige mêlée in het partijkader gold in de tijd dat de PVDA groot en sterk was als het geheim van haar politieke succes. Tegen die achtergrond is het des te verwonderlijker dat wat men destijds als een kwaliteit zag nu opeens een probleem zou zijn. Bij tegenstanders van een samengaan van PVDA en GroenLinks hoor je in beide partijen dat de leefwerelden van de achterbannen te veel verschillen en een fusie daarom vragen om ellende is. Dat argument gaat nogal eens gepaard met karikaturale beelden over en weer: GroenLinks zou een grootstedelijke partij zijn van veganistische bakfietsouders, de PVDAeen gezelschap dat wordt gedomineerd door verzuurde mannen.

In dat verzet tegen een fusie tellen de verschillen zwaarder dan de overeenkomsten, anders dan destijds bij de eenwording van KVP, ARP en CHU tot CDA. Wat nogal hielp bij dat samengaan was dat de fusiepartijen elkaar in een gedeelde maatschappijvisie konden vinden nadat ze hadden besloten dat niet confessionele maar politieke beginselen de grondslag moesten zijn.Oostlander en zijn medewerkers gingen in het erfgoed op zoek naar de overeenkomsten en concipieerden uit de katholieke en protestantse ordeningsprincipes een christen-democratische ideologie, met als leidende idee dat je maatschappelijke taken niet aan de markt of de staat maar zo veel mogelijk aan de samenleving zelf moet overlaten.

Deze maatschappijvisie gaf het CDA een politiek zelfvertrouwen waarop tegenstanders in die tijd wel eens jaloers waren. ‘Het is de kracht van de christen-democratie dat zij de oversteek naar het maatschappelijk wenselijke veel vaker en gemakkelijker maakt dan de sociaal-democratie’, schreef bijvoorbeeld PVDA’er Frans Leijnse in Socialisme & Democratie. De eigen ideologie werkte voor het CDA als een tweesnijdend zwaard: ze gaf richting aan het politieke handelen en maakte het mogelijk de religieuze verschillen tussen de ‘bloedgroepen’ te relativeren. Zij fungeerde daarmee als het cement van de nieuwe partij.

Voor een fusiepartij van PVDA en GroenLinks kan het CDA dus een voorbeeld zijn, althans het CDA zoals het bestond tot het in 2010 in Rutte I besloot ‘het kerkenpad’ te verlaten en met de PVV ‘op kroegentocht’ te gaan, in Oostlanders woorden. Sindsdien zit de christen-democratische ideologie in de verdrukking van een benauwend conservatief nationalisme.

De moraal van dit betoog laat zich raden. Voor het grote politieke project van deze tijd, de beteugeling van de klimaatcrisis, is het noodzakelijk dat ‘rood’ en ‘groen’ samengaan, want alleen met een eerlijke verdeling van de lasten heeft dat project een kans van slagen. Die overtuiging is de bindende factor tussen PVDA en GroenLinks. De buitenwereld ziet dat, nu de dwarsliggers nog.

Misschien kan de les van de geschiedenis van het CDA hen over de streep trekken: een fusie kan de nieuwe partij ideologisch zelfvertrouwen geven en daarmee op voorsprong zetten in de strijd om de macht met rechts.

 


Verschenen in De Groene Amsterdammer nr. 19 (11 mei 2022).