‘Privatiseringsverdriet’: met dat beeldende woord vat oud-senator Roel Kuiper (ChristenUnie) de nefaste effecten samen van de neoliberale politiek om publieke diensten uit te leveren aan de markt. Kuiper was in 2012 de voorzitter van een parlementaire onderzoekscommissie uit de Eerste Kamer die de loep zette op de maatschappelijke onvrede die het beleid van privatisering en liberalisering teweeg had gebracht. Door zichzelf af te haken van de publieke diensten heeft de overheid ook de verantwoordelijkheid van zich weggeschoven voor basisvoorzieningen in de sfeer van de zorg, de huisvesting, het onderwijs, het openbaar vervoer én de energievoorziening. Mensen hebben daardoor minder grip op hun bestaan.
Al tien jaar voordat het kabinet bij de energiebedrijven ‘genadebrood’ moest eten, in de woorden van ChristenUnie-fractieleider Gert-Jan Segers, om ze tot een prijsplafond voor gas en elektriciteit te bewegen, vroeg zijn geestverwant Kuiper zich af: ‘Wilden we echt dat driekwart van de elektriciteitsbedrijven verkocht werd aan het buitenland?’
Een ‘publiek belang’ is in de definitie van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) ‘een maatschappelijk belang dat zonder inzet van de overheid niet goed tot zijn recht zou komen’. Met die definitie in zijn achterhoofd wees Kuiper op de privatisering van de energievoorziening als een van de voorbeelden van een overheid die zichzelf tot machteloosheid heeft veroordeeld, met als gevolg dat mensen niet meer op haar kunnen terugvallen als hun bestaanszekerheid in het geding is.
In zijn boek De terugkeer van het algemeen belang preciseerde Kuiper het ‘privatiseringsverdriet’ dan ook als volgt: ‘Het verdriet over de teloorgang van zeggenschap over aangelegenheden die de eigen samenleving raken, over het verdampen van de publieke zaak als gemeenschappelijke kern van het politieke leven.’
Door te privatiseren veroordeelde de overheid zichzelf tot machteloosheid
Het privatiseringsverdriet was deze week de ondertoon in de algemene politieke beschouwingen, het jaarlijkse debat in de Tweede Kamer over de Troonrede en de Miljoenennota. De winst van dat debat is dat ook de liberale partijen, lange tijd de ideologische protagonisten van het privatiseringsbeleid, nu erkennen dat mensen voor de bevrediging van hun essentiële basisbehoeften, zoals een dak boven hun hoofd of betaalbaar gas, niet langer zonder meer op de overheid kunnen vertrouwen.
Die winst is geboekt dankzij intelligente, scherp geformuleerde interrupties uit een breed front van Kamerfracties, van de coalitiepartijen CDA en ChristenUnie tot de linkse oppositie. Zij hielden het kabinet voor dat de neoliberale politiek de grootste onzekerheid heeft gelegd bij de minst weerbare mensen.
Onder die druk erkende VVD-fractieleider Sophie Hermans: ‘De logica die ik heel goed kan begrijpen uit de theorieboekjes is niet de logica die aansluit bij de problemen van mensen thuis.’ Met een pleidooi voor stevig overheidsingrijpen in de economie had het links-liberale D66 bij monde van minister Rob Jetten al eerder in de week het geloof in marktwerking gelaakt. Alleen dan kan de klimaatontwrichting wellicht worden gekeerd, zei hij in zijn Abel Herzberglezing.
Premier Rutte is voorzichtiger – ‘Ik behoor niet tot de liberalen die zeggen: alles is markt’ – maar hij erkende wel de noodzaak van een ‘reflectie’ op de verdeling van taken en verantwoordelijkheden tussen overheid, markt en maatschappij. Hij suggereerde dat de nieuwe voorzitter van de Sociaal-Economische Raad (SER), Kim Putters, hierbij kan worden ingeschakeld. Ook Putters constateerde al eens, in zijn boek Veenbrand, dat het neoliberalisme de sociale scheidslijnen in de maatschappij heeft verdiept, tussen mensen die het geld, de kennis en de invloed hebben om zichzelf te redden en degenen die niet zonder de ruggesteun van de overheid kunnen.
In de Troonrede constateert de koning dat ‘onze manier van leven op economische, sociale en ecologische grenzen stuit’ en dat daarom ‘een andere economie’ noodzakelijk is. In het licht van die dramatisch getoonzette boodschap is de beweging die het kabinet nu maakt om het privatiseringsverdriet te verzachten bescheiden en behoedzaam. Maar in de politiek kan het verstandig zijn ook een kleine stap voorwaarts als winst te incasseren, niet in de laatste plaats om het kabinet later te kunnen herinneren aan de gewekte verwachtingen.
Verschenen in De Groene Amsterdammer nr. 39 (28 september 2022).