Weer naar de poolster kijken

Links moet zijn onsterfelijkheid opnieuw bewijzen

Links heeft wel de grote thema’s van deze tijd – klimaatcrisis, ongelijkheid – aan zijn kant, maar niet de kiezers. Het kan aan aantrekkingskracht winnen als het van zijn fouten leert. Dat deed het als ‘op de proef gestelde utopie’ in het verleden vaker.

Ploumen Pvda
Lilianne Ploumen wordt gepresenteerd als de partijleider van de PvdA. Amsterdam, 18 januari © Jeroen Jumelet / ANP

Een tikkeltje bedeesd stelde een nieuw lid van een werkgroep van de Wiardi Beckman Stichting, het wetenschappelijk bureau van de PVDA, zich eens voor met de woorden: ‘Ik ben geen lid van de PVDA, maar wel sympathisant.’ Wil Voogt, een oudgediende in de werkgroep, reageerde meteen. ‘Niet erg, joh’, zei ze, ‘ik ben wel lid, maar geen sympathisant.’

De grap van Voogt – zij overleed eind vorig jaar – is zo raak omdat hij in enkele woorden de omgangsvormen in de PVDA typeert. Wie de partij een beetje van binnen kent weet: voor de gezelligheid moet je hier niet zijn. Dan kun je beter je heil zoeken bij een partij die tevreden is met het bestaande en zich daarom een zekere gemoedelijkheid kan permitteren. Het contrast tussen een congres van de PVDA – zwoegen om de dikke bundels met amendementen te behandelen – en een ‘festival’ van de VVD – informele kout in de wandelgangen met bier en bitterballen – spreekt boekdelen.

Parlementair historicus Joop van den Berg, emeritus hoogleraar van de Universiteit Leiden, was in de jaren tachtig directeur van de Wiardi Beckman Stichting (WBS). Hij herinnert zich dat Bram Stemerdink, een vertrouweling van Joop den Uyl, over discussies met de toenmalige partijleider zei: ‘Met Den Uyl praat je niet, Den Uyl bedreig je.’ Van den Berg: ‘Het was geen partij van lachebekjes. Qualitate qua was ik als WBS-directeur ook adviserend lid van het partijbestuur. Hoe ze daar met Den Uyl omsprongen! Ze gingen hard tegen hem in, met veel lawaai. Wat zijn die mensen toch onbeleefd, dacht ik, dat is toch nergens voor nodig? Dat kan toch vriendelijker? Ik probeerde dat weleens, maar dan werd er niet naar je geluisterd. Men hoorde het niet eens.’

Joop den Uyl leefde voor de politiek en vond gezellige keuvel nutteloze tijdverspilling. Maar, beaamt Van den Berg, naast de persoonlijkheid van politici heeft ook de mate van hervormingsgezindheid haar weerslag op de partijcultuur. ‘Als je niets aan de wereld hoeft te veranderen, dan kun je vriendelijk en charmant zijn, maar als je iets wilt bereiken waar anderen geen zin in hebben en je dat ook nog eens wilt bevechten vanuit een minderheidspositie, dan krijgt je houding al gauw iets strijdbaars en word je minder aangenaam.’

Hun militante karakter kan zich in tijden van onzekerheid en tegenspoed tegen hervormingsgezinde partijen keren. De ervaring leert, zegt Van den Berg, dat kiezers dan eerder geneigd zijn hun stem te geven aan electorale concurrenten die vinden dat Nederland ‘een gaaf land’ is dat moet blijven zoals het is. Tekenend is de slogan waarmee de Duitse kanselier Konrad Adenauer ooit het gevoel van de kiezers bespeelde dat hervormingen maar onnodige onzekerheid met zich meebrengen: Keine Experimente! De weerstand daartegen is in tijden die al onzeker zijn des te groter, wat in electoraal opzicht in het nadeel van progressieve partijen uitpakt.

Verklaart dat waarom links in deze tijd, nu corona het dagelijks leven ontregelt, de thema’s aan zijn kant heeft maar de kiezers veel minder? Een van de electorale mysteries is dat links in de stembusstrijd niet de wind in de zeilen krijgt, eerder zelfs in de kiezersgunst wegzakt, hoewel het veel eerder en scherper dan rechts de politieke urgentie heeft onderkend van de grote vraagstukken van nu: de klimaatcrisis, de toenemende ongelijkheid, de scherper wordende sociale tegenstellingen, de segregatie in de steden, de ontspoorde marktwerking in de publieke voorzieningen.

Uit verkiezingsprogramma’s blijkt bovendien dat de politiek in haar geheel naar links opschuift. Op de VVD na vinden alle partijen dat de inkomensverschillen kleiner moeten. Ook zijn ze unaniem van mening dat bedrijven zwaarder mogen worden belast. Met uitzondering van de SGP laten ze de staatsschuld oplopen om extra uitgaven te bekostigen in de bestrijding van de klimaatcrisis, de sociale zekerheid, de zorg en het onderwijs.

Sarah de Lange, bijzonder hoogleraar op de dr. J.M. den Uyl-leerstoel aan de Universiteit van Amsterdam, is deze trek naar links eveneens opgevallen. ‘Ook CDA en VVDgaan een eind mee in de tegenbeweging tegen het neoliberalisme: ze komen terug van beleid in de sfeer van privatisering en marktwerking dat ze eerder entameerden, en omarmen tot op zekere hoogte de staat weer. In de coronacrisis is opnieuw gebleken dat we niet zonder overheid kunnen om de economie en de volksgezondheid voor ineenstorting te behoeden, maar de signalen dat rechts deze kant opschoof waren er al eerder. De verkiezingsprogramma’s bevestigen die trend.’

Dat links zelf niet lijkt te profiteren van deze beweging naar links kan te maken hebben met beduchtheid bij de kiezers voor al te ingrijpende veranderingen. Volgens Van den Berg strookt dat met het patroon van de verkiezingsuitslagen, bezien over een langere periode. Incidentele afwijkingen daargelaten leeft links electoraal op in tijden van voorspoed, wanneer mensen redelijk zeker zijn van hun bestaan en optimistisch over hun vooruitzichten, en is rechts in tijden van tegenspoed aan de winnende hand, omdat mensen dan verlangen naar zekerheid.

Paul Magnette vindt dat een onbevredigende, niet meer dan gedeeltelijke verklaring van het fenomeen van de electorale malaise bij links. De politicoloog Magnette, oud-hoogleraar aan de Vrije Universiteit van Brussel, is voorzitter van de Belgische Parti Socialiste (PS), sinds jaar en dag de grootste partij van Wallonië. Als burgemeester van Charleroi probeert hij het zijne te doen aan de armoede die de oude industriestad heeft opgeslokt sinds de sluiting van de kolenmijnen, de glas- en de staalfabrieken en de hoogovens. Hij was in de herfst van vorig jaar co-formateur van de Vivaldi-coalitie, de Belgische regering van liberalen, socialisten, groenen en christen-democraten.

Wie verder in de tijd terugkijkt, zegt Magnette, ziet achter de electorale neergang een aantal existentiële crises die links, met de sociaal-democratie als de oudste linkse beweging voorop, volgens hem heeft laten voortwoekeren. In zijn boek Onsterfelijk links beschrijft hij hoe de sociaal-democratie sinds het begin van de jaren zeventig in het defensief is geraakt, om te beginnen door de economische recessie die toen met de eerste oliecrisis toesloeg. ‘De recessie liet een beschadigde industriële samenleving achter en leidde tot massale werkloosheid die de fundamenten van het gemeenschapsleven ondermijnde’, schrijft hij.

Met de langdurige terugslag in de economie kromp ook de inkomstenbron die voor de uitvoering van het linkse programma voor sociale vooruitgang onmisbaar was. ‘De sociale lift bleef hangen’, aldus Magnette. In Nederland viel de inval van de economische vorst samen met het aantreden van het kabinet-Den Uyl. De tragiek van de PVDA-leider was dat hij, onder meer als directeur van de Wiardi Beckman Stichting (1949-1963), een baanbrekende rol vervulde in het denken over publieke investeringen in de kwaliteit van het bestaan, maar aangekomen op het hoogtepunt van zijn macht de onontbeerlijke geldbron onder de verzorgingsstaat zag droogvallen. Hij slaagde er niet in zijn denken aan de nieuwe omstandigheden aan te passen en bleef vergeefs vasthouden aan de ‘groei-ideologie’, in Magnette’s woorden: ‘De productie van welvaart om werknemers meer rechten en voordelen te verlenen en te bouwen aan openbare diensten voor iedereen.’

‘De bedreiging van de bestaanszekerheid komt niet uit Syrië, die komt van rechts’

n retrospectief constateerde Jos de Beus, tot zijn overlijden in 2013 hoogleraar politieke wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam: ‘De herfst van de patriarch is bij Den Uyl niet, zoals de officiële geschiedschrijving wil, begonnen in 1977, bij de mislukking van de formatie van het tweede kabinet-Den Uyl. Zij begon eerder, in 1973 bij zijn aantreden als premier. Hij heeft niet gezien dat in de crisis van de verzorgingsstaat die zich toen manifesteerde, ook de uitputting van de sociaal-democratie zichtbaar werd.’

Joop van den Berg kenschetst het kabinet-Den Uyl als ‘het laatste grote spektakel van links’. Ook volgens hem moet je het kantelpunt in de naoorlogse geschiedenis van de sociaal-democratie in het begin van de jaren zeventig zoeken. Door het onvermogen om de onontkoombare lessen te trekken uit de economische terugval raakte de sociaal-democratie de ideologische spitspositie kwijt. In plaats van een initiërende kreeg zij een volgende rol, aldus Van den Berg, als amendement op de ideologie die gaandeweg leidend werd: het neoliberalisme. Illustratief voor de ideologische identiteitscrisis waarin de sociaal-democratie belandde, zegt hij, is dat de woorden ‘sociale zekerheid’ nergens meer te vinden waren in het beginselprogramma dat de PVDA in 1977 schreef.

Wat de sociaal-democratie heeft opgebroken, zegt Magnette, is dat zij als gevangene van de groei-ideologie te lang niet wilde weten van de noodzaak de economie om wille van het milieu op een lager pitje te zetten. Magnette: ‘Groeivoeten van jaarlijks drie tot vijf procent, zoals in de eerste decennia na de oorlog, zijn echt verleden tijd, we mogen al tevreden zijn met één tot anderhalf procent. En dat is alleen maar goed: te veel groei betekent te veel productie, te veel consumptie. We hadden al veel eerder, uiterlijk in de jaren negentig, bewust de keuze voor lagere groei moeten maken. Bon, beste vrienden, hadden we tegen onze kiezers moeten zeggen, we hebben tientallen jaren van uitbundige groei achter de rug, we hebben nu sociale zekerheid, sociale woningen en hogere lonen, we hebben allemaal een wagen en apparatuur in ons huis die onze ouders niet hadden, maar die periode is ten einde. Vanaf nu hebben we minder te verdelen.’

Magnette herinnert zich de vooruitziende blik van Enrico Berlinguer, de leider van de Italiaanse communisten, die zijn geestverwanten al in 1977 maande de groei-ideologie vaarwel te zeggen, met de woorden: ‘We moeten breken met de waanvoorstelling dat we een ontwikkelingsmodel kunnen behouden gebaseerd op een gefabriceerde uitbreiding van individuele consumptie – een bron van verspilling, parasitisme, privileges, uitputting van hulpbronnen en financiële wanorde.’

‘Misschien is het preciezer’, licht Magnette toe, ‘om te zeggen dat we gevangene van de koopkracht waren, meer nog dan van de groei. Ik ben niet voor krimp, we hebben een bescheiden economische groei nodig. Mensen met een minimumloon moeten meer te besteden krijgen, want ze belanden nu al gauw in de armoede, maar tegen de anderen moeten we zeggen: om te kunnen blijven investeren in de publieke dienst zit meer koopkracht er voor u niet meer in. Uw leven zal comfortabel en fatsoenlijk zijn, weliswaar met minder consumptie en minder citytrips, maar wel met goede scholen, goede woningen, goede zorg en goed publiek transport, voor iedereen toegankelijk en voor iedereen betaalbaar.’

Van den Berg zegt: ‘Sociaal-democraten hebben veel te lang nagelaten een breder begrip van bestaanszekerheid te formuleren. Je kunt mensen best duidelijk maken: als onze kinderen straks nog een fatsoenlijk bestaan willen hebben, dan zullen we ons leven nu moeten versoberen. Die boodschap kregen sociaal-democraten lange tijd maar niet over de lippen, uit angst om tegen de kiezers te moeten zeggen dat het wel wat minder kan met de consumptie, maar de meeste Nederlanders zijn inmiddels zo welvarend dat ze aan deze echt urgente vorm van bestaanszekerheid kunnen bijdragen.’

Joop den Uyl
Hoensbroek, 7 mei 1981. Joop den Uyl op campagne voor de Tweede-Kamerverkiezingen
© Jan Everhard / ANP

In Onsterfelijk links beschrijft Magnette hoe links na 1989 in een tweede existentiële crisis belandde. De val van de Muur sloeg de sociaal-democratie los uit een geopolitieke ordening waarin zij na de oorlog het alternatief was zowel voor het dictatoriale communisme als voor het onbeteugelde kapitalisme. ‘De ineenstorting van deze bipolaire wereld ontnam links zijn fundamentele kaders en het slaagde er niet echt in andere te vinden’, schrijft Magnette. In dat defensieve klimaat koos de sociaal-democratie voor de Derde Weg, in Duitsland Die neue Mitte genoemd, maar volgens Magnette waren dat verhullende termen voor een capitulatie voor de opgeleefde geest van het kapitalisme. Het ‘defensieve crisiscompromis’ dat links sloot kwam erop neer dat het tegen wil en dank het neoliberale beleid van liberaliseren, privatiseren en dereguleren aanvaardde, in de hoop zo de economische groei aan te zwengelen en een nieuwe geldbron voor sociale vooruitgang aan te boren.

Zowel in Nederland als in België sloten de sociaal-democraten coalities met de liberalen, wat de christen-democraten in beide landen tot de oppositie veroordeelde. Magnette juicht de nieuwe burgerlijke en seksuele vrijheden die Paars in wetten vastlegde, zoals het recht op euthanasie en het homohuwelijk, op zich toe. Links was daarmee trouw aan zijn humanistische traditie, schrijft Magnette: ‘De linkerzijde sloot zo weer aan bij talrijke progressieve groepen in de samenleving die niet noodzakelijk met de strijd van de arbeidersbeweging waren verbonden.’

Paars bood de sociaal-democraten dus een kans op een herstel van de alliantie van intellectuelen met arbeiders die hun vanouds het karakter van volkspartij gaf, ware het niet dat het neoliberale economische beleid dat het voerde tegelijkertijd de ongelijkheid in de samenleving vergrootte. Magnette over het gevolg: ‘Terwijl de rijksten hun vermogen zagen groeien in een tempo dat de voorbije eeuw ongekend was, stagneerde de middenklasse, verbrokkelde de arbeidersklasse, nam het aantal kwetsbare groepen toe en stonden de openbare diensten onder druk.’

Bij mensen die in een materiële klemsituatie belanden kan zo het beeld postvatten dat de vrijheid waarvan anderen profiteren voor hen onbereikbaar is. Dat is een frustrerend idee van hoe de maatschappij functioneert. De rancune die daaruit voortkomt is een voedingsbodem voor de groei van radicaal-rechts populisme.

Lees verder in de Groene

 


Verschenen in De Groene Amsterdammer nr. 10-11 (10 maart 2021).